Het pad van vernedering - deel II
deel II (dit verhaal is opgeknipt in 2 delen)
De toeschouwers staan in eerste instantie aan de grond genageld, maar al snel komen een paar mannen achter haar aan. Bij de trap hebben ze haar bijna ingehaald, maar dan blijkt daar al één van de dames te staan. “Ga maar gauw de trap af en de kleedkamer in”, zegt ze tegen Anneke, “ik houd ze hier wel even tegen.” Anneke loopt de trap af. Door haar knikkende knieën gaat het langzaam, en moet ze zich goed aan de leuning vasthouden. Achter zich hoort ze de vrouw roepen. “Hebben jullie nou je zin, stelletje enge klootzakken, is het dan nooit weerzinwekkend genoeg. Als de sodemieter allemaal die zaal weer in en neem Lisette maar te grazen. Die vindt dat heerlijk.” Voordat Anneke goed en wel beneden is, heeft de vrouw haar ingehaald. “Kom mee, de kleedkamer in. Ze komen straks echt die trap wel af, hoor. Ze laten het er echt niet zomaar bij zitten. Zeker Alphons, Joost en Anton niet. En die Bart van jou waarschijnlijk ook niet. Ze gaan de kleedkamer in. De vrouw doet de deur op slot en zet er een stoel schuin tegenaan, met de bovenkant van de rugleuning onder de deurkruk. Anneke heeft er geen oog voor. Ze is snikkend en snotterend op de grond gezakt. De tranen lopen langs haar wangen. “Ik snap dat je moet huilen”, zegt de vrouw, “dat mag je straks ook voluit doen en dan zal ik je er nog bij vasthouden ook, als je dat wilt, maar nu hebben we er echt geen tijd voor. We moeten hier weg. Dus je moet nu gewoon doen wat ik zeg.” Het klinkt niet onvriendelijk, maar het echoot heen en weer door Annekes hoofd: ‘Doen wat ik zeg! Doen wat ik zeg!’ Doen wat ik zeg? Waarom zou ik nog luisteren, denkt Anneke, waarom zou ik haar vertrouwen. Ook zij zal wel weer onderdeel van het spel zijn. Waarom stond zij anders al bij de trap klaar om me op te vangen? Laat mij hier maar zitten. De vrouw heeft ondertussen de kleren uit kastje 13 gehaald en kleedt Anneke aan, zoals haar moeder dat vroeger deed na de zwemles, zorgzaam en voorzichtig, maar wel snel. Eerst een slip, geen beha, maar gelijk een warme trui, sokken, spijkerbroek, sneakers en een jas. Ze krijgt ook haar tas en haar telefoon. Dan pakt de vrouw – “ik heet trouwens Veerle” – uit een ander kastje een jas voor zichzelf. Uit de zak van die jas pakt ze een sleutel – “altijd zorgen dat je goed voorbereid bent” – en draait de deur naar de douches en toiletten van het slot. Terwijl achter hen pogingen gedaan worden om de deur van de kleedkamer te forceren, trekt ze Anneke mee, sluit de deur en draait ‘m weer op slot. Aan het eind van de doucheruimte is een nooduitgang. Als ze de trap af zijn die aan de buitenkant van het pand naar straatniveau leidt, blijkt dat Veerle daar een auto heeft klaarstaan. Tien minuten later zet Veerle de auto op een parkeerplaats langs de snelweg. Ze slaat een arm om Annekes schouder en trekt haar naar zich toe. Zodra Annekes hoofd Veerles schouder raakt, begint ze een beetje te snotteren. “Huil maar, meisje, je bent veilig”, fluistert Veerle. Net als het plassen, komt ook het huilen niet onmiddellijk op gang, maar als Veerle vraagt wat er precies gebeurde waardoor ze plotseling besloot te vluchten, voelt Anneke Barts handen weer dwingend om haar hoofd en ziet ze Alphons’ pik weer vlak voor haar ogen. Dat is voldoende om een minutenlange tranenstroom op gang te brengen. Al die tijd voelt ze nu een andere hand, die zachtjes haar hoofd streelt. Als Anneke wat tot rust gekomen is en weer rechtop zit, start Veerle de auto en voegt zich tussen het verkeer op de snelweg. “Zo, dat was een nuttige stop”, zegt ze, “heeft het een klein beetje geholpen?” “Ik hoef niet meer te huilen, maar verder weet ik echt niet wat ik nou moet. Misschien moet u me hier maar uit laten stappen. Dan steek ik wel over als er een vrachtwagen aankomt.” Het blijft even stil………... “Als ik in jouw situatie zat, zou ik dat misschien ook wel zeggen, maar dat gaan we dus niet doen, ik neem je mee naar huis, daar ga je lekker douchen en dan heel lang slapen. Daarna gaan we wel plannen maken hoe het nu verder moet. Daar hebben we de hele zaterdag en zondag voor.” Ze rijden een poosje zwijgend verder. In die stilte schieten weer allerlei negatieve gedachten door Annekes hoofd. Ze kan die op een gegeven moment niet meer binnenhouden. Daardoor komt het allemaal wat harder naar buiten dan ze bedoelt. “Ik móet steeds maar dingen. En als ik daar dan voor vlucht, loop ik u tegen het lijf en dan móet ik aankleden, mág ik niet huilen, móet ik in uw auto stappen, móet ik ineens wel huilen, mág ik niet uitstappen, móet ik douchen en móet ik over mijn toekomst nadenken. Die toekomst is net uit elkaar gespat, is u dat niet opgevallen?” Veerle reageert niet, ze verwacht dat er nog wel meer komt. “En ik weet ook niet of ik u wel kan vertrouwen. Wel toevallig dat u al bij de trap klaarstond. Misschien bent u ook wel een speler in hun geraffineerde spel. Goeie maatjes met Lisette. Zijn die mannen straks al daar waar we nu naartoe rijden. Hebben we tijd voor ze gecreëerd door een poosje op die parkeerplaats te gaan staan. Gaat de ellende straks gewoon verder, of ik wil of niet.” “Je hebt gelijk, je weet niet of je me kunt vertrouwen, daar kun je alleen maar achter komen door verder met me mee te gaan. En volgens mij heb je op dit moment geen andere keus. Maar ik verzeker je met mijn hand op mijn hart dat er straks niemand in ons appartement is. M’n man komt pas zondagavond terug van die idiote club. Hij weet heel goed dat ik hem in zijn ballen trap als hij eerder komt. En dat bedoel ik heel letterlijk. Hij weet ook heel goed dat hij ervoor moet zorgen dat die andere klojo’s bij ons huis vandaan blijven.” “Misschien helpt het als ik je een wat ander verhaal over de vereniging vertel dan wat Lisette je waarschijnlijk op je mouw gespeld heeft. Geloof het of niet, maar ik ben één van de aanstichters. Zo’n dertig jaar geleden, ik was begin twintig en net getrouwd. Mijn Karel bleek zo nu en dan ‘buiten de deur te eten’. Ik ging niet gelijk met de deuren slaan, maar besprak het voorzichtig met mijn twee beste vriendinnen. Die herkenden het probleem. Het leidde tot een vriendenclub van twaalf stellen, die maandelijks bij elkaar kwamen in een hotelletje met evenveel kamers. Het lot bepaalde welke man met welke vrouw de nacht doorbracht. Het was de mannen heel duidelijk dat buitenechtelijke activiteiten op andere momenten tot ‘uithuisplaatsing’, echtscheiding en dus halvering van hun vermogen zouden leiden.” “En werkte dat?”, vraagt Anneke, door het verhaal wat afgeleid van haar eigen problemen. “Jarenlang veel plezier gehad. Totdat het hotelletje sloot en we op zoek moesten naar een ander onderkomen dat net zo ruimdenkend was. We kwamen in contact met die van Amerongen en zijn schildknaap Anton. Zij boden de ruimte aan waar je vanavond was, en waarvan je meer dan de helft nog niet gezien hebt.” “We hadden nooit op hun voorstel in moeten gaan. Zij moesten natuurlijk ook bij de groep komen, ze kregen invloed, de groep moest verder uitgebreid, er kwamen statuten en toen hadden we dus ineens een mannenvereniging, terwijl ons clubje nota bene door vrouwen was bedacht en opgezet.” “Wat volgde was groepsseks, niet meer intiem een nacht met een andere partner, maar allemaal op één vloer en hup van de één naar de ander. Soms wist ik al pijpend niet eens wie zijn lul van achteren bij me naar binnen stak. Daarna kwamen de spankings, de klemmetjes, de zwepen, de vernederingen. En toen die Joost en Lisette erbij kwamen was het hek helemaal van de dam. Kregen we ineens een uniform, werd ondergoed verboden en mochten we niet meer praten. In een paar jaar tijd ging het van vrienden die aan gecontroleerde partnerruil deden naar een bataljon extreme sadisten, die een stijve krijgen als ze hun slavinnen kleineren, vernederen en tot bloedens toe pijn doen, zonder zich ook maar een moment om hun gevoelens te bekommeren.” “Ik besloot niet meer te gaan. Karel ging nog wel. Dat mag eigenlijk niet, zonder vrouw verschijnen, maar omdat hij van het eerste uur is, durven ze hem niet te weigeren.” “Maar vanavond was u er wel. Waarom?”, vraagt Anneke. “Wat die enge Alphons vanavond niet vertelde, is dat er vóór jou nog een andere aspirant geweest is. Die was vlakbij de nooduitgang toen ze het niet langer aankon. Ze vluchtte, naakt als ze was, via de hoge trap en de garage naar buiten. En niemand is achter haar aangegaan. De verdere afschuwelijk details zal ik je besparen. Ik heb me een tijdlang schuldig gevoeld dat ik er de bewuste avond niet was. En dus was ik er vanavond wel. Voor als het mis zou gaan. En nergens anders voor. Ik ben blij dat ik niet thuisgebleven ben.” “Ik ben ook blij dat u er was”, zegt Anneke en legt haar hoofd weer op Veerles schouder, “u bent erg lief voor me.” Veerle laat haar hoofd even tegen dat van Anneke rusten. “We zijn er nu zo”, zegt ze. Dan lachend “en stop alsjeblieft met dat ‘u’. Ik ben inderdaad een stuk ouder dan jij, zo’n vijfentwintig jaar, denk ik, maar dat hoef je me niet steeds te laten merken.” Veerle parkeert de auto voor een modern appartementengebouw. Ze gaan met de lift naar de bovenste verdieping. “Wauw”, is het enige dat Anneke kan uitbrengen als ze het uitzicht uit het modern ingerichte penthouse ziet. “Kijk daar morgen maar naar”, zegt Veerle, je gaat nu gelijk door naar de douche en naar bed. “Ik hoef niet te douchen en ik wil ook nog niet naar bed. Ik kan toch niet slapen”, zegt Anneke. “Dat begrijp ik wel” antwoordt Veerle, “maar we gaan nu wel naar de douche. Die kerels hebben hun jatten overal aan je afgeveegd. Je plakt aan alle kanten. Als je zo in bed gaat liggen, ruik je morgenochtend gelijk je eigen geil als je wakker wordt en ben je voor je gevoel gelijk weer terug tussen dat tuig.” Ze pakt Anneke bij de arm en leidt haar naar een mooie ruime badkamer. Opnieuw treedt ze op als de moeder in het zwembad. Ze kleedt Anneke rustig uit. Die heeft geen fut meer om zich te verzetten. Eigenlijk voelt het zorgzame optreden van Veerle ook heel fijn na wat ze verder die dag heeft meegemaakt. Op aangeven van Veerle gaat ze onder de douchekop staan, met haar gezicht naar de hoek. Ze houdt zich vast aan de twee handgrepen die op de muren zitten – “daar zet Karel me zo nu en dan aan vast, best lekker”. Veerle zet de kraan open en wacht even tot het water een aangename temperatuur heeft. Dan schakelt ze de regendouche in en laat Anneke een tijdje genieten van het warme water dat vrijelijk over haar lichaam stroomt. Ze gebruikt die tijd om zichzelf tot T-shirt en slip uit te kleden. Dan pakt ze twee dikke badsponzen, doet er een flinke dosis doucheschuim op en begint Anneke ermee schoon te wassen. Ook Veerle komt overal op Annekes lichaam, maar nu voelt het goed, zonder enige seksuele lading. Ook niet als Veerle haar laat omdraaien, met de sponzen haar borsten behandelt en ook tussen haar benen alle sporen van de mannenhanden wist. Alleen als ze Annekes haren wast, gebruikt ze haar vingers in plaats van de sponzen. Als Annekes hele lichaam schoon is en naar citroenen en mint ruikt in plaats van naar seks, gaat de kraan dicht en droogt Veerle haar af met een handdoek die zo groot, dik en zacht is dat Anneke nauwelijks handen over haar lijf voelt gaan. Ze krijgt een schoon T-shirt en een schoon broekje aan en volgt Veerle daarna naar een kamer waar een extra breed éénpersoonsbed staat. Of is het een smal tweepersoons? Veerle slaat het dekbed open en dekt Anneke weer toe zodra ze is gaan liggen. Dan pakt ze uit de kast nog een dekbed, slaat dat om zich heen en gaat in de stoel naast het bed zitten. “Ik laat je niet alleen vannacht, ik ben hier vlak naast je. Je kunt echt rustig gaan slapen.” Maar dat blijkt makkelijker gezegd dan gedaan. Anneke draait steeds om in bed en Veerle gaat steeds verzitten in de stoel. Slapen doen ze geen van beiden. “Veerle?” “Ja.” “Kun jij ook niet slapen?” “Nee.” “Weet je wat ik zou willen.” “Wil je iets eten of drinken?” “Nee, ik heb geen trek. Wil je bij me komen liggen en me stevig vasthouden?” Veerle kruipt zonder verder wat te zeggen achter haar, legt één arm onder haar nek door over haar schouder en pakt voorlangs Annekes andere schouder vast. De andere arm slaat ze om Annekes middel en ze trekt zich zo stijf tegen haar rug aan. Anneke voelt Veerles borsten door de dunne stof van hun T-shirts tegen de onderkant van haar schouderbladen en haar stevige bovenbenen tegen haar billen en benen. Ze voelt dat daardoor rust haar lichaam instroomt. Ze legt haar handen op de handen van Veerle en zakt langzaam in slaap. Een week later Anneke zit achter het kleine bureau in het zolderkamertje dat nu haar kamertje is. Ze steunt met haar ellebogen op het bureaublad en met haar hoofd op haar handen. Ze tuurt naar de twee brieven die ze in de loop van de afgelopen dagen heeft opgesteld en zojuist uitgeprint. De eerste is zeven A4-tjes. De tweede zou zelfs op één velletje A6 passen. De eerste is een uitgebreide opsomming van wat ze gevoeld heeft en op welke punten het volgens haar fout ging, vanaf het moment dat ze op de matras in de speelkamer ging liggen tot het moment waarop ze de kwellingen ontvluchtte. De brief eindigt met ‘Echt, Bart, voordat ik bij je kan terugkomen, moeten we dit uitgebreid met elkaar bespreken, met hulp van een therapeut’. De tweede brief is heel anders: ‘Onze relatie is kapot en niet te repareren. Je hoort binnenkort wie met jou zal onderhandelen over de financiële gevolgen van mijn vertrek uit onze gezamenlijke praktijk+woning en welke advocaat mijn kant van onze echtscheiding gaat regelen.’ Ze twijfelt nog steeds welke brief ze zal versturen, maar ze heeft met Emily en Paula, die beneden met een fles wijn en een paar mooie stukjes kaas op haar wachten, afgesproken de knoop vanavond door te hakken. Anneke kent Emily van haar studie diergeneeskunde. In die jaren was het haar beste vriendin. Toen Emily’s wereld in die periode een keer in scherven uiteen leek te vallen, had ze haar een tijdlang intensief ondersteund. “Ik hoop niet dat het ooit nodig is, maar als jou zoiets overkomt, kun je altijd bij me terecht”, had Emily gezegd toen ze haar leven weer op orde had. Na hun studie vonden ze banen op bijna 200 km afstand van elkaar. Hun relatie verwaterde, niet zozeer door die afstand, maar door de manier waarop Emily zich over Bart had uitgelaten nadat ze hem voor het eerst – en gelijk voor het laatst – ontmoet had. “Hij oogt goed, hij gedraagt zich netjes, maar toch vind ik hem eng. Ik vertrouw hem niet, wees heel voorzichtig, meisje”, had ze tegen Anneke gezegd. Maar die was smoorverliefd en had de contacten met Emily op een heel laag pitje gezet. Bij Veerle in bed was ze midden in de nacht wakker geworden met de gedachte ‘ik kan misschien wel naar Emily’. Tijdens het ontbijt had ze die optie met Veerle besproken, maar ze zag er erg tegenop om te bellen. Ze was bang voor ‘zie je nou wel’, ‘ik heb het wel gezegd’ en ‘dat moest een keer gebeuren’. Dus appte ze, in de hoop dat Emily intussen geen ander telefoonnummer had gekregen. ‘Hoi Em, sorry voor lang geen contact. Fout met Bart, moet ergens heen, kan ik bij jou?’. Vijf tergend lange minuten later kwam het antwoord. ‘Kut voor je. Sorry niet nodig, ik was toen bitchy. Tuurlijk kun je hier. Leef nu met Paula, die vindt ’t ook goed. Zolang als nodig. Waar ben je? We komen je halen. We gaan je helpen!!!’ Anneke reageerde zo snel mogelijk. ‘Blij dat ik mag komen. Kom met trein en bus. Teveel km’s voor jou.’ Veerle las mee en stelde voor dat zij ook een deel van de afstand voor haar rekening zou nemen. Ze konden elkaar halverwege ontmoeten in een restaurant. Emily was het daarmee eens. Tijdstip en locatie waren snel afgesproken. Emily sloot de berichtenwisseling af met: ‘2 voorwaarden: 1) geen geheimen voor Paula, je hebt meer aan haar dan aan mij, en 2) je helpt mij in de praktijk. Druk. Zieken.’ Anneke had de afgelopen dagen via appjes nog veel en plezierig contact gehad met Veerle. Ze was nog steeds heel dankbaar voor wat die voor haar had gedaan, maar de steun van Emily en Paula hielp haar nu toch meer. Met Emily, die geen enkele opmerking in de categorie ‘zie je nou wel’ had gemaakt, hield ze spreekuur en bezocht ze boerderijen om dieren te behandelen en diagnoses te stellen. Het had haar afgeleid van haar eigen sores en ook weer wat vertrouwen in zichzelf gegeven. Ze was gewoon een goede veearts. In de gesprekken die ze met de meiden voerde, had ze het meest aan Paula. Emily had een vriendelijk luisterend oor, maar Paula, die weliswaar geen psychotherapeut was, maar wel de nodige bijvakken op dat gebied had gedaan tijdens haar studie, stelde regelmatig scherpe vragen over Annekes eigen houding en gedrag. In hoeverre had zij daarmee bij Bart het idee gevoed dat hij met haar kon doen, wat hij had gedaan. Dat had tot heel verhelderende inzichten geleid, maar was ook heel confronterend geweest. Wie vindt het makkelijk om te erkennen dat er waarschijnlijk zelfdestructieve aspecten aan haar of zijn houding en gedrag zitten? Ze staart nog steeds naar de brieven. Welke zal ze Bart sturen? Ze is geneigd de eerste, lange te sturen, maar denkt dan terug aan één van de indringendste vragen van Paula: “Nu je dit allemaal ontdekt hebt: wat wil je? Doorgaan met dat gedrag? Of ben je bereid diep in jezelf te graven en te werken aan verandering? In dat geval gaan we samen een ervaren professionele therapeut voor je zoeken, want voor zo’n traject ben ik echt onvoldoende toegerust?” Anneke verscheurt de papieren versie van brief één, opent brief twee op haar laptop en voegt er nog een zin aan toe: ‘Vraag niet om uitleg. Als je het niet begrijpt, bewijst dat nog eens extra dat mijn beslissing de juiste is.’ Ze mailt de korte brief naar Bart en loopt daarna de trap af. Naar kaas en wijn, maar vooral naar waar ze op dit moment het meeste behoefte aan heeft: echte vriendschap en warme geborgenheid. reacties vind je in deel I gebruik onderstaande links voor het volgend/vorige deel
|