Gepost op zondag 17 maart 2019 - 06:42 pm: |
|
|
een burgermeisje krijgt wat ze verdient
Sybille van Haeften glimlachte. Ze boog over het hekwerk van het balkon en zei hooghartig tegen de bakkersknecht dat hij achterom kon lopen, naar de bijkeuken. Ze zag hem wel kijken naar haar goedgevulde decolleté dat ze met opzet een beetje extra toonde. Het was altijd leuk zo’n ordinair joch te laten voelen dat hij maar een gewoon ventje was, voor wie zij onbereikbaar was. Ze zag er goed uit, wist ze, met haar goedgevulde lijfje, een dure, fulpen crinoline met linten en borduurwerk, mooie hoed met veren van zeldzame vogels. Maar vooral een gezichtje dat de vergelijking met elk schilderij in Papa’s studeerkamer met glans kon doorstaan. Hemelsblauwe ogen, amandelvormig gelaat, klassiek neusje, kuiltjes in de wangen en dat alles omkranst door weelderige blonde lokken. Sybille had de heren nog allemaal afgewimpeld, want haar leven beviel haar zo ook wel. Ze maakte zich alleen zorgen dat Papa en Maman de laatste tijd zo bozig leken. Alsof ze iets misdaan had… De deur naar het balkon ging open. Papa verscheen, hij keek nog bozer dan hij gewoonlijk al deed. “Kom jij eens mee, Sybilla Augusta van Haeften.” Hij noemde haar altijd bij haar volledige naam als hij kwaad was. Sybille’s vader pakte haar bij een oor en sleepte haar mee naar zijn werkkamer. “Ik heb van verschillende kanten gehoord dat mijn dochter, samen met haar vriendin, vanaf het balkon muntjes naar de werklieden op straat heeft gegooid. Klopt dat?“ “Eh, ja, het waren maar een paar duiten en een stuiver geloof ik.” Ze haalde haar schouders op. “Echt niet veel geld. Wat geeft dat nou.” Hoe kon hij zich daar nu druk over maken. “En ook dat die munten eerst op de kachel gloeiend heet gemaakt waren zodat die arbeiders hun vingers verbrandden.” “Het was maar een lolletje. Zo leuk om te zien hoe ze toch probeerden dat geld te pakken...” Hij liep rood aan. “Ik schaam me diep voor je. De werkman is zijn werk waard en dient niet beschimpt of bespot te worden. Hij verdient misschien weinig, maar is een stuk nuttiger dan zo’n blaag als jij. Je bent een verwend nest, en ik denk dat dat nu nog niet te laat is om te veranderen. Ik heb de vader van je vriendin al ingelicht. Ik weet niet welke maatregelen hij zal nemen, maar jou stuur ik naar het Instituut ter Tuchtiging van Gevallen Burgermeisjes. Ik ben veel te makkelijk voor je geweest. Begrepen? Maman en ik lopen ons al maanden aan je te ergeren!” Sybille voelde hoe haar bloed wegzakte. Ze kreeg een appelflauwte. “Nee, niet het Gesticht...,” mompelde ze nog voor ze op de grond zakte. Sybille spartelde als een gek tegen toen de wagen van het gesticht voorreed, haar ouders en de meid konden haar nauwelijks in bedwang houden. Het paard voor de wagen stampte ongeduldig. Het was een arrestantenwagen, eigenlijk niets meer dan een ijzeren kooi op wielen. Aan de achterkant zat een hek, eronder was een trapje. De wagen was helemaal open, je kon er dwars doorheen kijken. Iedereen zou haar kunnen zien! De koetsier klom van de bok. Het was een grote, vierkante kerel met een gezicht als een valse buldog. Hij droeg een muisgrijs uniform met een zwarte sjako. Aan zijn riem bungelde een bullenpees. Hij had geen enkele moeite met Sybille; hij nam haar domweg als een pakketje onder de arm en smeet haar nog net niet de wagen in. Het hek ging op de grendel. Sybille verborg haar gezicht in haar handen toen ze een paar buurvrouwen hoorde die op het geluid van de brullende en rondschoppende Sybille waren afgekomen. “Gôh, zie je dat, het is die meid van tegenover, nou dat verbaast me niks...” “Zeg dat wel. Dat zou eens tijd worden. Dat verwaande nest.” De zweep van de koetsier knalde en het paard zette zich in beweging. Het dier droeg een torentje met belletjes op zijn kop zodat de wagen niet ongezien door de stad ging. Sybille kookte van woede, maar dook ineen en bleef met haar gezicht tussen haar knieën verborgen op de smerige vloer zitten. Ze probeerde de spottende opmerkingen van de mensen op straat te negeren. Het was een lange rit naar de andere kant van de stad. De wagen reed naar de nieuwe buitenwijk van Essem waar de chique professorenvilla’s stonden. De wagen stopte voor een groot neo-gotisch gebouw, met torentjes en waterspuwers die op een kathedraal niet misstaan zouden hebben. Het was omringd door een hoge bakstenen muur. De muur werd bekroond door een imponerend zwartgeschilderd hekwerk waarvan de gesmede punten als adelaarsklauwen gekruld omhoog staken. Boven de toegangspoort was een zandstenen cartouche met gekruist een schoolplak en een karwats met het opschrift CONTRA PIGRITIA eronder. De koetsier trok aan de smeedijzeren trekbel en onmiddellijk werd de deur opengedaan door een jonge vrouw in een zwart-wit gestreepte jurk. Een hoog gesloten gevangenisjurk. Op de borst stonden letters geborduurd: SLOERIE. De deur knarste verder open. Zwijgend liet ze de tierende, in het rond schoppende Sybille en de koetsier binnen, daarna sloop ze stilletjes weg. De koetsier hield Sybille in een ijzeren greep. Het duurde even voor een andere vrouw, iemand van middelbare leeftijd verscheen. Een stevige, gemeen kijkende vrouw, iemand die niet met zich liet sollen. Ze droeg net als de koetsier een muisgrijs uniform en vroeg: “Sybille?” Ze had ogen die dwars door je heen keken. Sybille voelde zich klein worden. “Jawel.” “Jawel wat?” Teringwijf, laat ik maar beleefd doen, dacht Sybille. “Ja mevrouw.” “Kom binnen. Je had hier al een half uur geleden moeten zijn. Mij mag je overigens aanspreken met matres.” De vrouw ging haar voor naar een grote wachtkamer. Aan de wand hing een enorm schilderij van een halfnaakte, vlezige jonge vrouw die een oudere, geketende man in een kerker, de borst gaf. Wat een idioterie, dacht Sybille. Ik ben in een gekkengesticht beland. “Ik moet je even inschrijven,” zei de matres. “Haeften met aa ee of dubbel aa?” Ze pakte een boek en legde het op een hoge lessenaar. Sybille antwoordde niet. Ze hoorde niets, ze was mijlenver weg in haar gedachten. Ze kon niet meer helder denken: verwarring, woede, angst, alles liep door elkaar. “Zo. Klaar.” De matres legde haar kroontjespen neer en nam Sybille mee naar een ander vertrek dat bijna helemaal kaal was. Vochtige bakstenen wanden die ooit gepleisterd waren, met op hoofdhoogte gesmede stangen. “Trek je kleren uit. Alles, je moet eerst schoongemaakt worden.” “Nou zeg. Als Papa het hoort...” “Jouw vader heeft juist opdracht gegeven je met alle gestrengheid te behandelen. Hij vindt je een mispunt.” “Maar dan ben ik bloot!” Ze haalde haar schouders op. “Ja, dat is altijd zo als je je uitkleedt. Nou schiet op! Door jouw gestuntel zijn we al veel te laat.” Sybille trok haar jurk uit. De matres moest haar helpen, want er zaten eindeloos veel knoopjes aan de achterkant. Haar mooie, dure hoed mocht ze ook niet ophouden. De vrouw pakte haar kleren en verdween ermee naar een andere kamer. Ze kwam zonder iets terug. Geroutineerd bevestigde ze de polsen van Sybille aan twee stangen die ongeveer anderhalve meter uit elkaar waren. Uit een ijzeren kastje haalde de matres een waterslang, opende de kraan en gaf Sybille de volle laag. Het water was ijskoud. Langzaam kreeg elk plekje van haar lichaam een beurt. Sybille huiverde van de kou. En van de pijn want het was een keiharde waterstraal. “Benen uit elkaar,” blafte de matres. “Ma-haar ik-ik ben daar helema-haal niet vies!” protesteerde Sybille. “Voorschrift. We krijgen hier soms de goorste snollen binnen.” Ze zette de slang vast in een houder zodat Sybille’s kruis de volle laag bleef krijgen en pakte een harde borstel en een stuk carbolzeep. “Als ik met je klaar ben, geur je daar zo schoon als een pasgewassen baby!” De matres zeepte de borstel goed in zodat hij schuimde en borstelde Sybille’s schaamhaar en kruis zo goed, dat haar vel knalrood was. “En nu de achterkant nog.” Sybille voelde tranen opwellen, maar ze wist zich groot te houden. De matres maakte de polsen los en snauwde: “Bukken, en hou je billen uit elkaar.” Sybille was zo verbluft dat ze deed wat de matres beval. Opnieuw voelde ze de harde, ijskoude straal. De vrouw borstelde nu ongenadig hard over haar anusstreek. Tenslotte hield ze op. “Knalrood. Je hebt een mooi achterlichtje nu,” zei ze spottend. “Blijf hier staan. Ik moet even iets ophalen.” Sybille klappertandde, ze wist dat ze blauw zag van de kou. “Heb je niet een...” “Je snapt het nog niet, hè? Ik ben een u voor jou en jij bent een jij voor mij. Gesnopen?” “Jawel, mevrouw, eh, matres. Maar zou ik alstublieft van u een handdoek mogen, en kleren, want ik...” “Wacht maar mooi even.” Na een eeuwigheid kwam de matres terug, bracht Sybille naar een andere kamer, waar het weinig warmer was, en gaf haar een handdoek. Ze bleef ongegeneerd staan toekijken terwijl Sybille zich afdroogde. Zodra ze vond dat Sybille droog genoeg was en liep ze naar een kast waar ze een zwart-wit gestreepte jurk uit haalde. “Trek die aan, het is je strafjurk, je krijgt geen directoire. Je bent hier tenslotte omdat je getuchtigd moet worden, niet?” Sybille zag dat er een groot gat aan de achterkant zat. “Maar dan kun je mijn billen zien!” “Als je buiten zou komen, zou het inderdaad niet oorbaar zijn.” De matres glimlachte. “Maar hier… Het scheelt een boel werk je jurk steeds omhoog te moeten doen. Enne, zo bijzonder zijn je billen niet. Ze zijn weliswaar groot en rond...” Ze kneep even in het roomblanke, zachte vlees. “Maar dat is bij alle jonge meiden zo.” Sybille trok de jurk verder omhoog. Onder het decolleté waren felrode letters geborduurd: VERWATEN ONBENUL. Sybille voelde het bloed naar haar wangen stijgen, maar ze wist dat ze beter niets kon zeggen. Het decolleté was zo ruim dat haar borsten eruit vielen. Ze probeerde ze terug te stoppen, maar dat was onmogelijk. “Wat is dat nou? Moet er niet een blouse of hemd onder?” De matres schudde haar hoofd. “Later, als je je lesje geleerd hebt. Dan krijg je een gesteven blouse. Nu nog niet. Sommige meiden zijn zo halsstarrig dat ze niet willen meekomen, en als ze hun handen op de rug gebonden hebben, is het een heel gedoe ze mee te krijgen. Een oorlelletje kan makkelijk scheuren, maar zo kunnen we die meiden makkelijk aan een tepel meetrekken. Meiden als jij worden dan ineens heel gehoorzaam.” De matres pakte een leren riempje en bond de handen van Sybille op haar rug. “Pech voor jou dat je borsten hangen.” Sybille besloot dat ze zich maar van haar beste kant moest laten zien. Ze hoorde ergens een belletje klingelen. “Ha, professor Jurgens is zo ver, laten we gaan.” De matres duwde haar de kamer uit. Tot Sybille’s grote schrik stond in de hal een slagersjongen te wachten. Ze kende de knaap vaag, ze had hem altijd graag laten voelen dat hij maar een doodgewone slagersjongen was. Ze kon wel door de grond zakken. De jongen had een grote rieten mand aan zijn arm. Omdat hij zijn ogen niet van haar borsten af kon houden, liet hij de mand bijna vallen. Sybille kleurde tot achter haar oren, van schrik bleef ze stokstijf staan. De adem stokte in haar keel. De vrouw wachtte geen seconde en sleurde haar aan een tepel voort, de marmeren trap op. De jongen had alles gezien, dacht Sybille huiverend van schaamte, zelfs haar billen. Maar vooral dat ze aan haar borst werd voortgesleept! Ze wilde wel dat ze dood was. Ze voelde dat ze een appelflauwte ging krijgen, maar de matres had daar geen oog voor en sleepte haar domweg aan haar borst verder, de trap op. Ze bracht haar naar een kamer op de verdieping. De professor was een man van ergens achter in de dertig, een strenge, atletisch gebouwde man met een indrukwekkende knevel en staalblauwe ogen. Hij had achterovergekamd donkerblond haar en droeg slank afkledend pak dat wel een militair uniform kon zijn. Hij zag Sybille kijken. De kamer was vol vreemde zaken, waarvan Sybille de meeste niet kon thuisbrengen. Er stond een houten vitrinekast met merkwaardige voorwerpen. Een ervan trok haar aandacht, het was een nauw, langwerpig, ijzeren kooitje met scherpe punten rondom aan de binnenkant. Aan de open zijde waren riemen bevestigd. “Wat is dat nou?” vroeg Sybille en wees op het ding. “Een soort muizenval?” “O, ons museumpje. Ja, dat is van vroeger, toen hier ook nog jongeheren opgevoed moesten worden. Als die jochies niet beleefd waren tegen de dames en steeds maar vunzige opmerkingen maakten, kregen ze zo’n ding over hun, eh, jongeheer gebonden, zodat als ze een erectie kregen, ze dat wel afleerden.” “Erectie?” “Een stijve.” “En dat ding daar?” Ze wees naar een laag bankje waar aan een kant een stoommachine was bevestigd die een ivoren staaf heen en weer kon laten bewegen. Aan de poten van het bankje zaten riempjes. ”Eh, hier kwamen – en komen trouwens nog steeds – echtgenotes die hysterische toevallen krijgen. Kregen ze van contracties van de baarmoeder of zo. Zeggen ze. Met dat machientje en die staaf in hun, eh… je weet wel, werden ze van hun hysterie afgeholpen. Maar nu na de uitvinding van de elektriciteit, is stoom hiervoor gelukkig niet meer nodig. Die riempjes waren ervoor om de vrouwen die dat onprettig vonden toch hun genezing te laten ondergaan. Of ze wouen of niet.” “Maar dat is heel erg!” riep Sybille uit. “En dat?” Ze wees op een koperen staaf van ruim anderhalve el lengte. Door middel van een vleugelmoer kon hij in hoogte versteld worden. De bovenkant eindigde in een ivoren bol met messing puntjes. Aan de onderzijde kon de staaf ergens op geschroefd worden. “Ach ja, mijn eigen uitvinding. Dit was voor een jongedame die steeds weg wilde lopen. Deze stang werd bevestigd op de binnenplaats en de meid in kwestie moest erover plaats nemen. Met het uiteinde van de staaf diep in haar, ...eh, haar innerlijk, zullen we maar zeggen. Ze kon zo niet ontsnappen, wat ze ook probeerde. Met behulp van de nieuwste uitvindingen van de electriciteitsleer was het mogelijk flinke stroomstoten te genereren tussen de puntjes op de knop en de koperen buis zodra er enige druk op werd uitgeoefend. Die erg pijnlijk zijn, overigens. Ze moest dus wel stil blijven staan. Helaas was dit - al zeg ik het zelf - ingenieuze apparaat uiteindelijk geen succes. Op een avond, terwijl zij op de paal geprikt stond, en wij binnen aan een uitzonderlijk smakelijke maaltijd van confit de canard met vruchten zaten, brak er een onheilspellend onweer uit. Het leek het einde der tijden wel. Het hoosde en het bliksemde. Het kraakte en het knetterde. De jongedame liep overigens geen enkel risico aan de paal vastgebakken te worden want boven haar aan de torens van dit gebouw zitten overal bliksemafleiders. Maar helaas, zelfs deze ervaring bracht geen verandering in haar gedrag. Integendeel, ze werd zo gewelddadig dat we haar moesten laten opsluiten in een inrichting voor gekken en gestoorden. Daar wordt ze nu in afzondering gehouden want ze heeft gezworen haar verzorgers te vermoorden. Een van de weinige keren dat mijn behandeling geen resultaat heeft gehad. Ik word er niet graag aan herinnerd. Maar goed, we zijn al te laat.” Hij wees op een pet met een kwastje aan de punt die op een tafeltje lag. “Huzaren van Boreel. Daar was ik vroeger bij.” Hij tikte met een rijzweepje op de palm van zijn hand. “Militaire tucht is de beste tucht. Geen gezeik van wat zijn we zielig en een slechte jeugd en ik kon er eerlijkwaar echtniet niks aan doen en zo, of: het ging vanzelf, echt. Een fout een tik, en als men helemaal niet wil luisteren zijn er altijd nog wel wat andere pijnigingen te bedenken.” Sybille was blij dat ze nog geen fouten had gemaakt. “Overigens dienen pijnigingen altijd met vernederingen gemengd te worden. Het is vreemd maar de mens heeft nauwelijks herinnering aan pijn. Je weet weliswaar dat je pijn hebt ervaren, maar meer dan een vage herinnering is het niet. Een vernedering herinner je je met schaamte de rest van je leven. Om een straf effectief te laten zijn dient die met veel schaamvols en vernederends gemengd te worden.” De professor haalde zijn horloge uit zijn vestzakje en keek er even op. “Nu ben jij door al jouw tegenspartelen achttien minuten te laat, dus dat worden achttien tikken. Matres, als u zo goed wil zijn?” De vrouw maakte Sybille’s polsen los en duwde haar zonder omhaal voorover. “Bukken, handen om de enkels,” blafte ze. Sybille deed wat haar was bevolen. Ze voelde dat haar billen ver uit het gat van de jurk staken. Ze kreeg een kop als een boei, ze schaamde zich dood. Ze kon het niet zien, maar ze voelde de ogen van de professor in haar billen prikken. Hij kon alles, maar dan ook alles zien. Ze hoorde dat hij stoel bijschoof om er eens goed voor te gaan zitten. Voordat ze wist wat haar overkwam, voelde ze de stekende pijn van de rotting over haar billen. “Ho, wacht even,” zei de professor. “Deze jongedame is hier om nette omgangsvormen te leren. Na elke slag dient u matres Jansen te bedanken.” “En als ik dat niet doe?” vroeg Sybille. Met dat ze het vroeg had ze er spijt van. “Dan telt de slag niet en moet hij over.” Sybille zweeg. “Wel?” Het bleef stil. “Ik geloof dat ons freuletje het niet helemaal begrepen heeft,” zei de professor. “Doe het maar over.” Opnieuw zwiepte de rotting. “Dank u wel, mevrouw Jansen.” Sybille probeerde sarcasme in haar stem te leggen. “De toon bevalt me niet,” verzuchtte de professor. “Nog maar eens over, net zolang tot we horen dat het gemeend is.” Een pets. Onwillekeurig zakte ze door haar knieën. Voor die ouwe taart zeker. “Dank. U. Wel. Me. Vrouw. Jan. Sen.” “Het is nog steeds niet zoals het moet zijn.” Weer een harde slag. Haar billen zouden nu wel roodgestreept zijn. Sybille zuchtte. “Dank u wel, matres Jansen.” “Kijk aan, was dat nou zo moeilijk?” Er volgden nog zeventien harde slagen. Sybille kon het wel uitgillen, maar ze hield zich in. Die rotzak en dat serpent krijgen me er niet onder. Maar toch vroeg ze zacht: “Krijg ik nog meer van die slagen?’ “Het hangt van je deemoedigheid af. En van je gehoorzaamheid. Ootmoed, juffrouw Van Haeften, daar gaat het om.” Sybille knikte bedrukt. De professor bedankte de matres en ze deed de riempjes terug om de polsen van Sybille. “Doe ze beneden ook maar om de enkels, deze jongedame keek me iets te gretig toen ik het over ons weglopertje had,” zei de professor en sloot de deur achter ze. Beneden in de hal was de slagersjongen gelukkig verdwenen. De matres deed riemen om de enkels van Sybille en gelastte haar naar de kamer te gaan waar ze heet eerst was geweest. Sybille hupte er naartoe. Haar borsten dansten op en neer, ze kletsten op haar borst. Ze geneerde zich. Waarom had ze ook niet van die elegante kleine stevige borstjes. De matres maakte haar polsen los. Ze haalde een dweil uit een kast en gaf die aan Sybille. “En jij meissie, gaat nu de rest van de dag de hal en de gangen dweilen. Op je knieën, snel.” Omdat Sybille zich niet snel genoeg liet zakken kreeg ze een pets over haar billen. Een zinken emmer met zeepsop werd naast haar neergezet. Sybille kon wel janken. Dit was toch echt meidenwerk van het laagste allooi. “En morgen begin je eerst de secreten en de kakdozen van de meiden schoon te maken. Dat moet elke morgen gebeuren.” Sybille zuchtte. Zwijgend, met tranen van ingehouden woede in haar ogen deed ze wat haar was opgedragen. Die avond kreeg ze een eenvoudige maaltijd van watergruwel en gortepap -bediendenvoer – en daarna werd haar een brits in een slaapzaal toegewezen. Ze moest zelf haar bed opmaken. Ze probeerde een gesprek aan te knopen met de andere meisjes, maar die waren te moe om ook maar iets te zeggen. Ze wisten trouwens ook dat ze afgeluisterd werden in de slaapzaal en zodra er een paar woorden werden gezegd, stoof de matres de zaal binnen. De dagen verstreken in een afwisseling van nederig, en dan vooral smerig werk en straf. Elke dag lieten haar billen wel een rood raster van rottingslagen zien. Elke dag ervoer ze als een dag in de hel. Op een dag was ze bezig de hal te dweilen, toen er een groenteman aanbelde. Een van de meiden liet hem binnen, Sybille werkte op haar knieën door en wierp hem een snelle boze blik toe. De man had een domme varkenskop met kleine oogjes die hij niet van Sybille’s schommelende borsten die ver uit de jurk hingen, af kon houden. Hij hield een rekening in zijn hand. “Wat een hangtieten. Net uiers,” zei hij gnuivend. “Boe-oeh.” Nu kon Sybille het niet meer hebben. Ze sprong op en met haar samengebonden enkels hupte ze naar de man en verkocht hem een harde klap. “Smeerlap,” siste ze. Juist op dat moment kwam de professor de trap af en zag wat ze deed. Zonder omhaal pakte hij haar in haar nekvel, duwde hij haar hoofd naar beneden zodat Sybille gebukt stond, pakte zijn rotting en gaf haar een geweldig pak rammel, pontificaal in het zicht van de groenteman, die daar met zijn armen over elkaar eens rustig van ging genieten. De professor was kwaad. Wat dacht die meid wel niet een van de gewaardeerde leveranciers te beschimpen. Hij sloeg zo hard dat de rotting brak. “Zie nu eens wat je hebt gedaan, akelige meid. De rotting is stuk!” Hij wendde zich tot de matres die ook kwam aangesneld. “De bullepees graag. Doe jij het maar.” Deed de rotting al zeer, de bullepees was van een andere orde. Sybille wist dat ze dagen niet meer normaal kon zitten. Ze gilde en jankte van de pijn. En van de vernedering. Ze hoorde de groenteboer bulderen van het lachen. Hij nam zijn betaling in ontvangst en verdween met tegenzin naar buiten. De professor bleef nog even staan om de rekening te controleren. Pas toen de groenteboer verdwenen was, hield de matres op. “En nu weer dweilen,” snauwde ze. Ze bleef er met de bullepees in de hand even bij staan om toe te zien dat Sybille haar werk goed deed. Sybille dweilde alsof haar leven ervan afhing. Ze wilde niet nog meer slaag. Haar borsten kletsten op haar ribbenkast en tegen elkaar. Het was het enige geluid dat hoorbaar was. De professor draaide zich om. “Kan dat niet wat stiller? Ik kan mezelf zo niet horen denken.” Sybille hield op om prompt een lel met de bullepees van de matres te krijgen. “Dat betekent niet dat je niet door moet werken!” Alle dagen moest ze zich in het zweet werken. Haar fijn-gemanicuurde handen werden eeltig. Dagen regen zich aaneen tot weken, en weken tot maanden. Sybille verloor elk gevoel van tijd. Tot ze op een dag haar oude kleren naast haar brits aantrof. “Aankleden, je gaat naar huis,” zei de matres. “Alleen nog even de professor bedanken voor zijn goede zorgen.” Op de nederigst mogelijke wijze, kruipend door de werkkamer bedankte ze de professor voor de verbeteringen die ze nu in haar leven kon doorvoeren. Er stond een koetsje voor haar klaar, ze stapte snel in. Maar zodra ze de straathoek om was, liet ze stoppen en ging te voet verder. Goed, het was duidelijk dat Papa en Maman haar iets hadden willen duidelijk maken. En vooruit dan, ze zou binnenkort dan maar gaan trouwen. Maar wel met de meest sullige kandidaat die ze voor haar in petto hadden. En wat zou ze die vent het leven tot een hel maken. Wat zou ze een helleveeg worden, een furie. Het leven had haar heel wat goed te maken.
|
|
|