home
spankingforum.nl
smverhalen.nl
Spanking & Sm Forum

Forum:
Welkom
SpankingForum
SM Verhalen
Spanking Verhalen
Overzicht & Uitleg

Zoek op:
verhalen om mee te beginnen   om mee te beginnen
Goud! prachtige en milde verhalen, eerste keus van de Beheerder  prachtig en mild
Verhalen met heel bijzonders volgens de Beheerder - glij over het pictogram om te weten wat    bijzonder
  spanking verhalen
verhaal pictogram
schrijversnaam
uitgebreid zoeken

Nieuw:
Afgelopen Week
Afgelopen 2 Weken
Afgelopen Maand

Handig:
Aanmelden
Log In
Log Uit
Wijzig Profiel
Site-etiquette
FAQ: veelgestelde vragen

Aanbevolen:
Erobird Boekenwinkel

sm & spanking verhalen & forum

Welkom
Forum
Verhalen
Spanking
Verhalen
  Verhalen
Zoeken
Boekwinkel
Aanmelden
Log In  Log Uit

 

Een verhaal van:  
subjackt


  Bevlogen lid


Beoordeling: 

Vind je dit verhaal erg goed
of juist niet
geef dan hier je waardering:
 (Waardeer!)
Aantal waarderingen tot nu toe: 1

Gepost op maandag 27 februari 2012 - 09:25 pm:       


De stier en de koe


De vlucht deel 2: Waarin Sandra's neusje kwijlt




De schuur was hoog en donker. Alleen langs het looppad, midden tussen met hekken afgezette weitjes van stro, brandden lichten. Het rook naar hooi en mest. Ik stond in het weitje in de hoek, afgezonderd van de andere koeien, die ver weg buiten graasden. Mijn beide polsen waren met touwen vastgebonden aan het hek langs de muur. De muur was van steen. Ik keek met vinnig bonzend hart naar de muur.

“Zo'n hitsige stier ruikt de koe al, voordat hij in haar weitje wordt losgelaten. Vandaar dat hij meteen onrustig en opgewonden heen en weer begint te lopen, zodra hij de stal in wordt geleid. Als hij merkt, dat de geur van de koe steeds sterker wordt, hij wordt dus de goede kant op geleid, dan wordt hij meestal rustig. Hij wacht af tot hij binnen de omheining is.”
Achter me klinkt het geknars van een opengaand hek. Ik hoor geschuifel in het stro. Het hek valt piepend dicht.
“De stier begint met het stro te besnuffelen. Eerst loopt hij wat doelloos heen en weer, om te wennen aan zijn omgeving. Op het moment dat hij de koe ontdekt, blijft hij stokstijf staan. Hij snuift haar geur op. Vervolgens loopt hij onderzoekend op haar af.”
Het geritsel nadert. Mijn hart bonst in mijn keel. Mijn ogen prikken.
“Hij begint altijd aan haar achterste te ruiken. Als dat de koe afschrikt, en dat gebeurt regelmatig, dan gaat ze schoppen.”
Hij is vlak achter me. Ik hoor hem snuiven. Het gesnuif daalt, komt dichterbij. Ik voel zijn neus op mijn spijkerbroek. In paniek schop ik achteruit. Ik raak niks, want hij springt opzij. Hij loeit. Hij ritselt onrustig heen en weer.
“De stier schrikt. Een beetje verloren draait hij om de koe heen. Haar geur blijft hij opsnuiven. De geur is onweerstaanbaar. Al gauw vergeet hij zijn schrik van zo-even. Nieuwsgierig nadert hij opnieuw.”
Ik schop meteen naar achteren. Ik zet twee stappen opzij. Hij komt snuivend op me af. Ik schop opnieuw. Ik ga nog verder opzij, maar voel de touwen aan mijn armen trekken. Hij nadert me. Hij cirkelt om me heen, zonder dichtbij genoeg te komen om hem in zijn ballen te trappen. Opeens is hij vlakbij. Opeens heeft hij mijn middel stevig vast.
“Zo'n stier is speels. Als hij voor de eerste keer de koe bespringt, heeft dat nog weinig met lust te maken.”
Hij trekt me achteruit, waarna hij me loslaat en ruim op tijd wegspringt. Ik trippel naar het hek toe. Ik leun er tegenaan, en voel me moedeloos worden.
“De koe denkt echter dat de stier agressief is. Ze gaat meestal onrustig langs het hek heen en weer lopen, terwijl ze zenuwachtig aan het touw trekt dat haar bewegingsvrijheid beperkt.”
Ik ga niet meespelen, bedenk ik wanhopig. Mijn ogen worden vochtig terwijl ik verloren blijf staan wachten op de dingen die niet mogen komen.
“Maar er zijn ook koeien, die als het ware verlamd blijven staan wachten. Vooral de koeien die nog nooit bevrucht zijn weten gewoon niet wat ze met zo'n vreemde stier aanmoeten. Omdat de koe zo stilletjes staat, denkt de stier, dat hij nog wel een poging kan wagen haar te bespringen.”

Als hij me opnieuw vastpakt, begin ik wild te spartelen. Ik voel hoe gemakkelijk hij me in bedwang houdt. Ik hou op met worstelen, ontnuchterd, gelaten. Als zijn hand stevig langs mijn middel aait begin ik te grienen.
“Het moment waarop ook de koe last krijgt van lustgevoelens, is het moment waarop haar neus zo vochtig is geworden, dat het slijm er in draden vanaf begint te druipen.”
Hij houdt me vast, terwijl ik het uitsnik. Voelt hij geen medelijden?
“De stier reageert daarop met het laten varen van zijn speelsheid.”
Hij trekt mijn achterste tegen zich aan. De bobbel in zijn broek schurkt langs mijn billen. Zijn borst leunt zwaar op mijn rug. Zijn tanden glijden langs mijn haren, om me speels in mijn nek te bijten.
“Als de stier eenmaal geil is, dan laat hij er geen gras meer over groeien.”
Zijn handen grijpen de knoop van mijn broek. Ik wring me in bochten, maar hij slaagt erin, mijn broek los te knopen en ritsen. Ik schop nog een keer wild, maar hij lacht alleen maar als mijn blote hielen (mijn schoenen heeft hij me veiligheidshalve van te voren uitgetrokken, op het moment van waanzin dat ik heel even dacht dat het beter zou zijn om me niet met hand en tand te verzetten) zijn schenen raken. Verzet baat niet. Ik staar voor me uit als ik verder word uitgekleed. Ik registreer dat mijn broek op mijn enkels zakt. Ik registreer dat zijn handen onder mijn T-shirt mijn beha loshaken. Ik zie de beha naast mijn voet in het stro vallen. Mijn T-shirt wordt langzaam opgetild. Er wordt bekeken wat ik heb. Er wordt betast wat hij ziet. Er wordt gegrinnikt als hij me opnieuw hoort snikken.
“Je neusje kwijlt, Sandra I,” fluistert hij met zijn hoofd bij mijn oor.
Hij kust me daar.
“Het is tijd dat je eindelijk bevrucht wordt. Daarom vluchtte je toch, nietwaar? Zeg het nou maar eerlijk. Je wilde gewoon uit je saaie leventje wegvluchten, op zoek naar een spannend avontuurtje.”
Mijn onderbroek rolt langs mijn benen. Zijn harde, blote penis ramt mijn blote achterste, terwijl zijn handen gulzig langs mijn heupen strijken. Op mijn gesmoord gefluisterde klootzak reageert hij niet. Hij trekt aan mijn billen, trekt ze achteruit, dwingt me mijn romp te buigen. Hij valt me aan, loeiend als een triomfantelijke stier, die zich pijnlijk een stukje bij me naar binnen weet te duwen. Ik geef een gil, maar hij bedwingt mijn gespartel, en duwt opnieuw. Ik voel hem binnen in me branden. Ik voel hem in me op en neer gaan. Ik schreeuw het uit, want het is pijnlijk, heel erg pijnlijk. Er is niets leuks aan. Voor mij niet, maar voor hem wel. Hij streelt me gulzig onder mijn T-shirt, knijpt me overal, wat ook nog pijn doet, zodat ik nog harder kerm.
“Zo'n koe loeit heel wat af tijdens de daad,” schreeuwt hij. Hij verhoogt het tempo, doet me nog meer pijn. Zijn mond bijt me in mijn nek. Belletjes speeksel vallen in mijn haren. Zijn zweet bezoedelt mijn lichaam. Ik ruk aan de touwen, probeer door te kronkelen zijn ritme te breken, maar zijn handen dwingen me steeds opnieuw in de goede positie. Uiteindelijk sluit ik mijn ogen om zo stil mogelijk te staan, tot hij hevig grommend zijn zaad in me loost. Het overspoelt mijn ingewanden als een sterk, bijtend zuur.
“Ze doen alsof het niet fijn is.”
Hij leunt zwaar op me. Ik moet worstelen om niet te vallen.
“Maar ze menen er niets van.”
Hij drukt een vochtig kusje achter mijn oor. Zijn handen verdwijnen onder mijn T-shirt. Ze raken mijn borsten en grijpen ze vast. Opnieuw in tranen voel ik mijn lichaam sidderen als een hondje.

Karel ligt naast me op zijn zij, zijn hoofd van me afgewend. Hij snurkt. Ik lig wakker, me er het hoofd over brekend hoe ik kan ontsnappen. In ieder geval zal ik mijn polsen moeten zien los te krijgen. Ze zijn allebei met één touw vastgebonden aan de spijlen van het hoofdeinde van het bed. Mijn vingers hebben al een paar keer naar een knoop gezocht, maar tevergeefs. Ik kijk in het donker om me heen. Op het nachtkastje, aan Karel's kant, ligt iets wat op een nagelschaartje lijkt. Het nachtkastje is dichtbij, maar had net zo goed eindeloos ver weg kunnen zijn. Ik vergeet het schaartje. Ik zal toch moeten proberen om die knopen te vinden. Ik beweeg voorzichtig. Het touw om mijn linkerpols lijkt het minst strak te zitten. Ik voel de knoop als ik met mijn polsen draai, bovenop mijn pols, dichter bij mijn duim dan mijn pink. Als ik er met mijn vingers bij wil kunnen, dan zal ik het touw moeten verschuiven, zodat de knoop aan de andere kant van mijn pols komt.
Voorzichtig druk ik mijn linkerpols tegen één van de spijlen. Ik aai met de knoop langs het metaal. Als ik maar lang genoeg aai, dan gaat de knoop misschien loszitten. Een kwestie van geduld. Als ik wanhopig aan de touwen ga rukken, dan gaan de knopen alleen maar vaster zitten.
Na een half uur, tenminste, ik denk dat het een half uur is, moet ik me beheersen om niet te gaan gillen. Er zit een ietsje speling in de lus rondom mijn pols, maar de speling lijkt nauwelijks groter dan daarnet. Ik doe mijn ogen dicht, en probeer wat te doezelen. Twee minuten later probeer ik het opnieuw, met hernieuwde vastberadenheid. Naast een man die van plan is om me morgen opnieuw te verkrachten, kun je niet berusten en gaan slapen. Hij beweerde dat ik spoedig aan dat kleine ongemakje gewend zou zijn. Hij beweerde zelfs dat ik binnen een paar dagen niet meer van hem weg zou willen. Hij beweerde dat Evelyn, het meisje van het portret, na drie dagen een dood vogeltje leek, maar na drie weken fluisterde dat ze hem nooit meer zou verlaten. Ik spuugde hem niet in zijn gezicht, nadat hij dit alles had gezegd. Ik had dat wel moeten doen.
Een half uur later prijs ik mezelf stilletjes om mijn geduld. Ik kan de knoop nu verschuiven over de bovenkant van mijn pols. Maar ik wil meer, ik wil hem naar de onderkant hebben. Voorzichtig wring ik met mijn pols heen en weer. Ik voel, dat het niet lukt. Ik onderdruk de neiging om het in één wilde ruk te proberen, met als waarschijnlijk resultaat dat mijn monnikenwerk van het laatste uur dubbel en dwars teniet is gedaan. Ik ga verder met aaien. Af en toe kijk ik opzij. Karel is een vast en rustig slaper. Hij beweegt nauwelijks, laat staan dat hij wakker dreigt te worden.

Weer een half uur later. Mijn pols zit nu duidelijk losjes in de lus. Tot mijn grote vreugde lukt het me, om mijn pols ten opzichte van de knoop een kwartslag te draaien. De knoop zit nu aan de zijkant, bij mijn duim. Geen enkele vinger kan hem nog aanraken. Ik test de speling. Ik overweeg een poging om mijn pols uit de lus te rukken. Nee, ik zal geduldig moeten blijven. De nacht duurt nog wel even. Tenminste, dat hoop ik. Om vijf uur zal de wekker gaan, want dan gaat hij de koeien melken. Het kan niet later dan twee uur zijn.
Ik schrik van Karel, en het matras dat onder me begint te golven. Godzijdank draait hij zich alleen maar op zijn andere zij. Hij ligt nu met zijn gezicht in mijn richting. Ik wacht één minuut, om mijn hartslag wat rust te gunnen. Dan strek ik mijn wijsvinger zo ver mogelijk in de richting van mijn pols. Ik voel de knoop met het topje van mijn nagel. Tergend langzaam begin ik met mijn nagel de knoop te bewerken. Meestal raak ik alleen maar lucht, maar de keren dat mijn vingertopje langs de knoop schuift, raakt hij een ietsje losser. Ik kan de lus een onderdeel van een millimeter opschuiven, waarna ik opnieuw aan de knoop moet plukken. Langzaam maar zeker gaat het losmaken van de knoop makkelijker. Ik kijk voortdurend naar Karel, die gelukkig zo aardig is om doodstil te blijven slapen. Ik hoop niet dat hij naar de WC moet, om bij terugkomst zin in me te hebben. Jezus, nee. Rustig, Sandra. Kalm blijven. Blijf jij maar peuteren, zachtjes en voorzichtig. Eens zal die verdomde knoop los schieten.
Na een eindeloos lange tijd van eindeloos geduldig peuteren schiet de knoop los en kan ik mijn pols uit de lus trekken. Ik heb één arm vrij. Maar ontsnapt ben ik nog niet. Ik dwing mezelf om mijn ongeduld te negeren. Ik gun mezelf één minuutje kalmpjes ademhalen. Vervolgens bevrijd ik zo zacht mogelijk mijn andere arm, wat niet echt heel makkelijk gaat, maar het is natuurlijk een peulenschil, vergeleken bij dat geploeter om die eerste knoop los te krijgen. Zo, ik ben vrij. Maar ik hou mijn handen nog maar even alsof ze nog in die lussen vast zitten. Als Karel wakker wordt, dan zal hij denken dat zijn gevangene nog altijd gevangen is.

Ik kijk rond. Mijn kleren hangen naast Karel's kleren over een stoel naast het bed, aan Karel's kant. Mijn bagage staat hopelijk nog steeds in het halletje. Zo niet, dan zal ik me maar zonder mijn bagage moeten zien te redden.
Voorzichtig schuifel ik mijn benen naar de rand van het bed. Ik kijk naar Karel, die nog altijd rustig ademt. Voorzichtig leg ik mijn armen naast mijn lichaam. Voorzichtig schuifel ik mijn romp naar de rand van het bed. Voorzichtig zet ik één been op de vloer. Dan het andere. Nu langzaam overeind. Het bed kraakt niet. Wel komt het matras wat omhoog. Karel beweegt niet. Ik sta nu naast het bed. Ik begin er omheen om te lopen. De tocht van vijf meter lijkt een marathon. Maar ik bereik de finish, de stoel, mijn kleren. Ik reik mijn hand naar mijn ondergoed, bovenop mijn bovenkleren.
“Evelyn,” mompelt Karel, luid en duidelijk.
Meteen daarna kraakt het bed in zijn voegen, als Karel zich omdraait. Mijn hart lijkt het te begeven. Ik blijf aan de grond genageld staan. Karel beweegt niet meer. Ik pak mijn ondergoed, om het aan te trekken. Ik geef een heel klein kikje als mijn oog op de digitale cijfers van de wekker valt. Vijf voor vijf. De hoogste tijd om hier weg te wezen. Maar zonder mijn kleren ga ik niet de straat op. Laat ik in ieder geval mijn ondergoed aantrekken. Bijna val ik op het bed als ik in mijn broekje stap. Half panisch worstel ik met mijn beha. Zodra die vastzit pak ik de rest van mijn kleren op en begin achterwaarts weg te sluipen. Vier voor vijf. Ik draai me om, en pak de klink. Hij rammelt zachtjes als ik hem naar beneden duw. De deur piept als ik hem open. “Evelyn,” mompelt Karel achter mij. Hoe kon hij van haar houden? Hoe kan hij in zijn slaap haar naam roepen als hij haar alleen maar als vermaak zag? Ik heb geen tijd voor dit soort vragen. Ik moet de trap af. De trap, die godzijdank nauwelijks kraakt. Drie voor vijf. Geen gestommel in de slaapkamer. Geen verbaasde kreet. Nog twee treden, en ik kan haast maken. Ik bid in stilte, dat ik via de stal naar buiten kan. De voordeur is in ieder geval op slot.
Mijn rugzakje staat onder de kapstok. Ik grijp het haastig en loop naar de keuken. De deur naar de stal is open. Een lege stal, want de koeien zijn buiten in de wei. In het voorste gedeelte wordt het hooi en het voer bewaard. Daar is ook het weitje waar ik verkracht ben. Doorlopen, en niet denken! De deur naar de ligboxenstal is gelukkig ook open. Het ruikt er nog vaag naar mest, alhoewel de stal helemaal is schoongemaakt. De laatste deur. Ik vloek binnensmonds als die op slot blijkt te zijn. Gelukkig ontdek ik de sleutel aan de spijker naast de deur voordat de paniek toeslaat. Ik open de deur en begin te rennen, het erf over, het betonnen pad naar de weg. Me verder aankleden doe ik wel als ik van het erf af ben.

Ik durf niet te gaan slapen in de smalle strook struiken langs de weg. Karel is wakker. Het zou kunnen dat hij me gaat zoeken. Haastig trek ik mijn kleren aan in de eerste felle stralen zonlicht van de ochtend. Uit mijn rugzak vis ik mijn trui. Ik doorzoek mijn rugzak. Het geld is er nog. Het eten ook. Het mes is weg. In het onderste vakje zit wel iets: Honderd gulden. Woedend wil ik het briefje doormidden scheuren, maar mijn gezond verstand bedenkt zich nog net op tijd, dat ik Karel er niet mee heb als ik dat doe. Zelfs bloedgeld is mijn situatie bruikbaar.
Terwijl ik haastig wat koekjes eet, met een paar flinke slokken water uit de veldfles toe, loop ik op een lege weg. Af en toe kijk ik angstig om. Gelukkig maar dat Karel geen auto heeft. Sinds dat zijn vrouw is doodgereden door zo'n ding, haat hij ze. Maar die vrouw was niet zijn vrouw, maar zijn gevangen maîtresse, zodat ze misschien ook wel helemaal niet doodgereden is. In ieder geval, hij haat auto's, en daar gaat het om.
Opeens ben ik heel erg somber. Bij het passeren van een nog slapend dorp beleef ik de avond en nacht opnieuw, in grijze neveltinten, die een gedeelte van de beelden lijken te verhullen, tot opeens de mist optrekt, en ik alles zie. Ik ga sneller lopen. Ik zeg mezelf om zo weinig mogelijk te denken. Ik schreeuw tegen mezelf om nu heel even aan nu, de nabije toekomst, te denken. Hoeveel klootzakken als Karel lopen er nog in deze wereld rond? Als ik blijf vluchten, dan heb ik de kans ze allemaal tegen te komen.
Ik wil terug naar huis. Ik vertraag mijn pas, kijk om, en zie het ANWB-bordje, waarop de naam van het dorp staat dat ik zojuist gepasseerd ben. Ik denk aan papa, de woede in zijn ogen vertroebeld door de drank in zijn bloedbaan. Hij schreeuwt me schor tegemoet. Als ik iets terugschreeuw komt hij me achterna.
Ik begin te rennen, tot ik buiten adem moet stoppen. Ik voel me alleen, van God verlaten. Het lijkt alsof de wereld deze morgen niet meer zal ontwaken. Ver weg rijdt een tractor over een akker. Het kan niet Karels tractor zijn, maar toch staar ik ernaar, om het moment af te wachten dat hij in mijn richting komt, plotseling op topsnelheid, door de sloten ploegend alsof tractors daarvoor gemaakt zijn. Ik sluit mijn ogen en haal tien seconden heel diep en heel rustig adem. Mijn lichaam rilt en ruikt naar zweet. Karels handen kleven er nog aan. Ik moet me wassen, anders ga ik gillen.
Ik nader een vrij groot bosje. Ik besluit, om er even in weg te duiken. Aan de achterkant is een brede sloot. Ik was mijn handen en gezicht. Ik merk, hoe moe ik ben. Ik ga even tegen een boom zitten. Heel even mijn ogen dicht.

Ik ontwaak van het gedreun van een zware vrachtwagen. Tussen de bomen door zie ik de zon hoog aan de hemel, fel schijnend. Als ik vanuit het bosje de weg opstap, merk ik hoe warm het is. Warmer dan gisteren. Ik doe mijn trui maar weer uit.
In het eerste dorp, dat ik tegenkom koop ik zes kadetjes en een pijpje leverworst. Op de kerktoren heb ik gezien, dat het kwart voor twaalf is. Het valt dus nog mee, want ik dacht dat ik tot het heetst van de dag geslapen had. Misschien heb ik wel dertig uren in plaats van zes uren geslapen. Nee, zo voel ik me niet.
Zowel de bakker als de slager kijken wat verbaasd als ik vraag of ze werk voor me hebben. Ze zeggen allebei dat hun kinderen bijspringen als het te druk wordt. De slager adviseert me om de supermarkt te proberen. Hij wijst me de weg.
Bij de supermarkt wordt ik doorgestuurd naar het café, dat tegenover de kerk gevestigd is. De bedrijfsleider groet me vriendelijk en wenst me succes. Kennelijk zie ik er niet zo vies en verlopen uit als ik me voel. Helaas blijkt het café terug te vallen op het meisje van hiernaast als het te druk wordt. De kroegbaas, ook al weer één en al vriendelijkheid, adviseert me om de bus te nemen tot voorbij de rivier, want daar zijn meer bossen, en dus meer toerisme en meer horeca. Ik zeg dat ik zijn advies zal opvolgen, maar bij de bushalte sjok ik door, bevangen door moedeloosheid. De gedachte aan het zitten in de bus maakt me panisch. Ik verbeeld me dat iedereen me aan zal staren. “Zie je dat, ze heeft in de bosjes geslapen. Zie je die takjes op haar T-shirt.” Misschien gaan ze me wel vervelende vragen stellen. Zoals wie mijn vader is, waarom ik er moe en ongewassen uitzie, wat er gisteren met me gebeurd is. Niemand kan het zien, blijf ik tegen mezelf zeggen. Alleen ik voel het.
In de twee volgende dorpen, kort achter elkaar, is ook geen werk. De hele middenstand heeft meer dan genoeg familie om de zaak draaiende te houden. Ik besluit om nog één dorp te proberen. Daarna neem ik de bus. Als ik verstandig ben de bus naar huis.
Ik reageer bijna ongelovig, als ik in het café wordt aangenomen als serveerster, overigens op voorwaarde dat ik niet ga zeuren over het minimumjeugdloon. Ik krijg vijf gulden per uur, handje contantje, en hoewel ik niet weet hoe hoog het minimumjeugdloon is, het bedrag valt me niet echt tegen.
De cafébaas, een al wat oudere, moeizaam bewegende man, geeft me een stoomcursus tappen. Na een minuut of vijf krijg ik de slag te pakken. De cafébaas zegt dat het zo wel goed genoeg is. Hij krijgt een hoestbui, waar ik een beetje bezorgd naar kijk. Dat gerochel klinkt verre van gezond.
“Je hoort wel, dat mijn gezondheid niet geweldig is,” lacht hij als een boer met kiespijn, als hij weer wat adem krijgt. “Vandaar dat ik blij ben, dat jij hier bent komen binnenvallen om voor me te werken. Nu kan ik tenminste eventjes een uurtje op bed gaan liggen.”
Hij sloft weg naar een deur waarop “Privé” staat. Eén van de vier kaartende oude mannetjes bestelt bier. Het zijn mijn enige klanten, want het terras, een overdreven naam voor de twee tafeltjes die voor het raam op de stoep staan, is leeg. Ik voel me trots als ze mijn prille tapkunsten zonder morren van het dienblad pakken. Kennelijk is de schuimkraag goed genoeg.

De mannen vloeken veel terwijl ze klaverjassen. Ze besteden geen aandacht aan mij. Ik besluit, om mezelf in de WC eventjes flink op te frissen. Als ik naar mezelf in de spiegel kijk, zie ik er gezond en redelijk fris uit. De gebeurtenissen van gisteren lijken me niet te hebben aangetast. Van buiten niet. Ik besluit om er niet meer aan te denken. Het is beter om me wat bezig te houden. Ik besluit om de bar en de lege tafeltjes schoon te maken. De mannen bestellen nog vier bier. Daarna verveel ik me een tijdje, tot er godzijdank twee fietsers, een echtpaar, op het terras neerstrijken. Ik breng ze een bakje koffie. Ik vertel ze het studentenverhaal. We praten wat over koetjes en kalfjes. Terug in het café verdring ik de gedachte, dat ik hen wel als ouders zou willen hebben.
Om half zes komt de cafébaas terug, zichtbaar fitter dan toen hij wegslofte voor zijn middagdutje. Hij gaat zitten op de kruk tegenover mij.
“Je hebt de bar schoongemaakt,” zei hij. “Dat is heel goed van jou. Dat betekent dat je mag blijven.”
Ik bedank hem. Hij heft zijn hand op ten teken van afweer.
“Dit café is de laatste maanden vaker dicht dan open geweest. Dat komt, omdat mijn vrouw met haar heup sukkelt en ik met mijn longen. We kunnen het niet meer aan om van tien uur 's ochtends tot twaalf uur 's nachts op onze benen te staan, hoewel het hier alleen 's avonds soms druk is. Met jou erbij zullen we het wel redden. Ik stel voor, dat ik van tien tot vier werk. Dan kom jij om het van me over te nemen. Dan kan ik mooi even slapen. Vanaf zes uur kom ik terug. Ik doe dan de keuken, terwijl jij voor de drank zorgt en de bestellingen opneemt. Om acht uur, als de keuken sluit, dan laat ik je weer een tijdje alleen. Als het later nog druk wordt, dan kom ik je helpen. Anders blijf ik lekker voor de TV zitten. Jij werkt dus van vier tot twaalf, en aan het eind van de avond druk ik je veertig gulden in je handje. 's Morgens mag je uitslapen, of weet ik veel wat doen.”
Ik zei dat het goed klonk. Hij hoestte. Het klonk niet gezond, maar minder alarmerend dan een paar uur geleden.
“Je kunt het werk makkelijk aan op de uren, dat ik er niet ben. Je zult al wel gemerkt hebben dat het hier niet zo druk is.”
Net op dat moment kwamen er twee mannen binnen. De cafébaas keek toe, hoe ik hen bediende.
“Je doet het leuk, hoewel je wat onhandig bent. Dat tappen is nog niet alles, maar dat komt wel. En dat leuke koppie van jou compenseert heel wat.”
Hij merkte mijn schrik, maar hij zei niets. Ik spoelde de glazen nogal heftig.
“Waar slaap je eigenlijk?” vroeg hij.
“Als hier een camping is, op de camping,” zei ik.
“Er is hier geen camping,” zei hij.
“Dan slaap ik in de bosjes,” zei ik.
“Zonder tent?” vroeg hij.
“Ach, het is warm genoeg 's nachts,” zei ik luchtig.
“Die jeugd van tegenwoordig,” mompelde hij. Hij lachte een beetje verstild, ogenschijnlijk diep in gedachten. Hij bekeek me nog eens goed, wat me nogal onrustig maakte. Maar zijn glimlach was zacht.
“Ik heb het er al met mijn vrouw over gehad,” zei hij. “Ze vindt het goed als je in het logeerbed slaapt.”
Ik reageerde verbaasd en blij. De cafébaas wuifde mijn bedankjes luchtig weg.
“Blijf nou maar gewoon hier werken en slapen tot je een tent kunt kopen,” zei hij en hij wees naar het terras, waar twee jongemannen in vuile overalls aan het plaatsnemen waren. Ik snelde naar buiten.

De eerste avond, een woensdag, bestond de topdrukte uit twaalf mensen. Het waren allemaal oudere mannen, die allemaal nieuwsgierig waren naar mijn afkomst. Ik vertelde hen het inmiddels vertrouwd klinkende studentenverhaal. Iedereen geloofde me, maar er waren er een paar bij die wat zaten te hoofdschudden onder de uitroep “die jeugd van tegenwoordig”.
Ze leken me allemaal nogal aardig te vinden. Mijn vriendelijke verlegenheid hield hen spraakzaam. Na een paar biertjes vertelden ze me verhalen uit hun eigen jeugd. Ik moest hartelijk lachen om hun schelmenstreken. Ik vertelde hen wat schelmenstreken die ik ooit op school had meegemaakt. Daar moesten zij hartelijk om lachen. Ik voelde me niet langer verlegen, toen ik om kwart over twaalf de voordeur afsloot.
“Jij bent pure klantenbinding,” zei Kriele, zo heette de cafébaas, terwijl hij het papiergeld uit de kassa omhoog hield. “Er is zelden zo goed gedronken. En bovendien wed ik, dat er morgen vijfentwintig mensen zullen zijn.”
Ik kleurde rood bij zijn compliment. Kennelijk was ik toch nog steeds verlegen. Maar Kriele was erg aardig. Het gaf niet dat hij de waarde van mijn hulp een beetje overdreef.
Kriele had inderdaad ongelijk met zijn vijfentwintig man, want het waren er vijfendertig. Oude mannen die gezellig over hun verleden kwamen kletsen, en jongemannen die even kwamen proberen of er met mij geen toekomst op te bouwen viel. In het begin maakte hun geflirt me ongemakkelijk, maar ik merkte al gauw dat de oudjes rondom de bar goed opletten of de jonge jongens niet te ver gingen met hun avances. Toen een dikke jongen in een leren jack me probeerde te omhelzen, terwijl ik voor hem en zijn vrienden aan het tappen was ging het meteen van “Hé, hé”. Eén van de oudjes trok aan zijn jas. De dikke jongen droop meteen af, naar zijn luid lachende vrienden. Een beetje bleek bedankte ik de oudjes.
“Je bent een leuke meid,” zei één van hen. “Leuk om naar te kijken. Maar alleen jijzelf bepaalt wie er aan je komt.”
Ik lachte verlegen en dankbaar tegelijk. Een kort moment dacht ik terug aan Karel, die daar andere ideeën over had gehad. Het leek al lang geleden. Meer een boze droom dan een verse herinnering. Maar 's nachts, in Krieles krakende logeerbed, lag ik nog lang verstijfd naar het plafond te staren, overmand door verse herinneringen.




      naar het vorige hoofdstuk/verhaalnaar het volgende hoofdstuk/verhaal      


Een verzoek!


Deze site is bedoeld voor discussies/verhalen/vragen/weetjes die wat langer blijven staan.
We willen jullie daarom vragen:
  zorgvuldig te zijn in het opstellen van een reactie.
  kijk even naar de opmaak.
  corrigeer type- en spelfouten
      (een eenvoudige spellingscontrole verschijnt bij de voorbeeldweergave).
  en maak gebruik van de vele opmaak mogelijkheden.
  Echt: het is niet ingewikkeld.
  En wist je dat achter de   button een heleboel verschillende     zitten?


geef hier je reactie op het verhaal en/of op de commentaren van anderen
Je Onderwerp:

Vermeld hier onderwerp, of kopje, of samenvatting, of blikvanger van je reactie.
Je reactie:
Gebruik Opmaakbuttons
Selecteer tekst en klik op de button
of: klik 1 maal voor begincode en nogmaals voor sluitcode
Voor uitleg van de buttons: glij er overheen met je muis
Vet Cursief Onderstrepen maak tekst heel klein maak tekst klein maak tekst groot maak tekst extra groot centreer maak een lijst met bullets maak een genummerde lijst " >
voorbeelden van de beschikbare fonts + instructie opmaak hulp: geeft uitgebreide uitleg -ook van diversen- plus extra mogelijkheden!
onderstaande buttons geven direct resultaat (selecteer dus geen tekst!):
een kop maken: vet + groot (geen tekst selecteren) plaats je e-mail adres (geen tekst selecteren) Maak een hyperlink (geen tekst selecteren) Voeg clipart plaatje toe (geen sluitcode!) trek een lijn (geen sluitcode) maak wit/spatie (geen sluitcode!) maak een dichte bullet (geen sluitcode!) maak een open bullet (geen sluitcode!) maak een vierkante bullet (geen sluitcode!) maak een een curren - een soort bullet (geen sluitcode!) maak het copyrightteken (geen sluitcode!) { voor gebruik BINNEN opmaakcode (geen sluitcode!) } voor gebruik BINNEN opmaakcode (geen sluitcode!)  ECHTE komma: voor gebruik BINNEN opmaakcode van een TABEL (geen sluitcode!)

Inlognaam: Gebruiksaanwijzing:
Geef je Inlognaam en Wachtwoord.
Aanmelden is verplicht, kostenloos en heel eenvoudig!
Maak gebruik van de vele opmaakbuttons hierboven!
Wachtwoord:
Opties: Je mag HTML opmaakcode in je bericht gebruiken
Activeer eventuele links in je bericht
Actie: