de les loopt een beetje uit de hand
Ik wil voor mijn beroep (ik ben muzikante) een soort van bijscholing hebben. En heb de muziekschool opgebeld en gevraagd of dat mogelijk was. Dat kan, er bestaan speciale volwassen trainingen voor pianisten. Ik heb er zin in en klop op de deur waar ik zijn moet. Ik doe de deur open en zie allemaal muziekleraren om een grote tafel zitten. De meeste ken ik wel, het is het wereldje van de muziek waar ik zelf ook in vertoef. Ik herken in ieder geval de bassist John, ik speel vaak piano voor hem als hij met zijn leerlingen een avond organiseert. Maar ook Richard, van vroeger. Ik ga voor de tafel staan en kijk de groep verder rond. Als ik wat wil zeggen word ik meteen naar een groepje andere vrouwen verwezen, ze staan allemaal. Ik ga op een stoel zitten, maar de conciërge komt naar me toe en zegt me te gaan staan. Een beetje vreemd vind ik het wel, maar ik ben tenslotte niet hun collega en doe dus wat er gezegd wordt. De namen van de vrouwen worden één voor één opgenoemd en steeds gaat er één van de leraren met een leerling mee. Nu wordt mijn naam genoemd, ik kijk de tafel rond en zie dat Richard na lang nadenken opstaat. Hij zegt: “Dan neem ik haar wel mee, kom!” Ik loop achter hem aan de lange koude gangen door en we komen bij het onderste kamertje van het gebouw. “Ga daar maar zitten,” zegt hij en hij wijst op de pianokruk. Er komen wat boeken te voorschijn en hij gebaart dat ik moet spelen. “Oké, stop maar,” zegt hij, “je kunt dit boek doornemen en volgende week om dezelfde tijd ken je het.” Hij draait zich om en gaat verder met het uitzoeken van de boeken. Ik denk, zal ik gedag zeggen? Maar eigenlijk durf ik dat niet goed, hij is al zo in gedachten verzonken. Dus zeg ik heel zachtjes “dag”. Hij kijkt op en knikt. Hij lijkt streng nu hij mijn leraar is. De hele week heb ik zitten oefenen, ik wil tenslotte, zeker de eerste keer, niet afgaan. Maar nu op de tweede les, is er geloof ik maar weinig goed. Ook de weken daarna zijn zwaar voor me en vaak is de stof toch te hoog gegrepen. Vandaag is het weer moeilijk en Richard zegt: “Ik heb je als leerling uitgekozen, maar op deze manier lukt het me niet je iets bij te brengen. Luister, ik krijg als enige in Nederland subsidie voor een speciaal lesproject. Ik wil dat met jou gaan doen, wie weet dat ik je dan iets bij kan brengen. Je moet wel een contract onder tekenen, het is voor jou dan gratis en voor de regering een soort test of men op deze manier beter piano speelt. Als het mij lukt jou een goede pianist te laten worden, dan is de eer voor mij.” Hij haalt een papier te voorschijn dat ik onderteken. Dan gebaart hij dat ik weer achter de piano plaats moet nemen. Ik ben wat uit mijn concentratie, omdat ik steeds aan dat speciale project moet denken. Ik maak stomme fouten en moet nablijven. Hij gaat weg en laat mij zitten. Daar zit ik nu, te oefenen in die koude kelderkamer. Mijn rug gaat zeer doen van het zitten, maar toch durf ik niet te stoppen, stel je voor dat hij staat te luisteren. Na een lange tijd, het is inmiddels stikdonker geworden, gaat de deur open en zegt hij alleen maar “je kunt gaan”. Hij vraagt niet of ik het koud heb of dat ik honger heb. En ook niet, dat vind ik het ergste, of ik het stuk nu wel goed kan spelen. Want dat kan ik! Ik heb tenslotte heel lang zitten studeren. Nee, ik kan gaan en hij gaat verder met zijn werk. Vandaag zit hij achter de piano als ik binnen kom. Mijn jas hang ik op en ik ga op de stoel zitten die naast de piano staat. “Ik wil dat je daar naast de vleugel gaat staan,” zegt hij, “en je voeten iets uit elkaar.” Hij staat op en schopt zacht mijn voeten uit elkaar. Ik kijk naar hem, maar hij vertrekt geen spier in zijn gezicht. Als ik zo een poos heb staan luisteren heb ik zin om te roepen: “Hallo, ik kom hier voor de les!” Maar ik heb het hart niet. Ik sta stokstijf. Want deze man heeft weliswaar nog nooit wat gedaan, maar ik voel dat hij sterk is, niet lichamelijk maar geestelijk. Ik kijk wel uit, ik sta heel stil. Eindelijk is hij uitgespeeld en mag ik plaats nemen. Hij legt, zonder iets te zeggen, een grote dikke zilveren ketting op de piano. Een halsketting. Ik kijk er gespannen naar en tijdens het spelen maak ik fouten omdat ik steeds naar die ketting moet kijken. Ik denk: ik ben blij dat die niet van mij is. De les gaat redelijk goed, maar als ik opsta om weg te gaan zegt hij: “Die ketting is voor jou, de eerst volgende keer dat je niet goed speelt, krijg je hem om.” Ik pak mijn boeken in en loop in gedachten door de gangen, al de leraren zitten les te geven. Ze kijken door de glazen ruitjes, als ik langs kom. Ze weten dat ik ‘van het project’ ben. Ik zal goed mijn best doen, zodat ik niet die ketting om hoef. Ik moet er niet aan denken. Iedereen zou het zien en iedereen zou het weten! Thuis oefen ik me gek. En als ik door de week bij John piano ga spelen doet hij gewoon alsof hij van niets weet. Als ik de dag daarop weer bij Richard naar binnen ga, heb ik nu echt het idee dat ik het goed ga doen. Ik ga staan waar ik weet dat hij me wil hebben. Netjes mijn voeten iets uit elkaar. Maar hij blijft maar spelen, ik geloof niet dat hij in een goede bui is. Hij zegt: “zoals jij staat, zo staat geen goeie pianiste! Rechtop en je handen als je ze niet gebruikt altijd op je rug.” Ik zeg iets van “oké.” Maar ik geloof niet dat dat het goede antwoord was, ik voel zijn afkeuring. Hij kijkt me aan en zegt: “Wat zeg je?” Ik besef ineens wat hij bedoelt en dus zeg ik beleefd: “Ja Richard.” “Ik ben je meester, je moet mij gehoorzamen, dame, dus geen ge-richard, maar meester,” antwoordt hij terwijl hij me aan blijft kijken. Het is stil en ik kan het haast niet over mijn lippen krijgen, maar ik mompel terwijl ik naar de grond kijk: “ja meester.” Ik mag gaan zitten en mijn gestudeerde muziek spelen. Ik ben ondertussen door zijn norse strengheid behoorlijk zenuwachtig geworden. Dus maak ik onnodig fouten. Hij loopt zuchtend weg en komt terug: met de zilveren ketting. “Ik heb je aan genomen en ik kan me niet veroorloven dat dit project niet lukt. Als het fout gaat moet ik je straffen.” “Doe deze om,” zegt hij, “dan kan ik je vastzetten als ik vind dat je gecorrigeerd moet worden.” Ik probeer die rot ketting om te doen, maar dat gaat echt niet zo gemakkelijk. Uiteindelijk heb ik hem om. Fouten maak ik niet meer. Maar ik schaam me dood en doe als de les afgelopen is mijn jas goed aan en de kraag omhoog. Zo loop ik door de gangen, langs de andere leskamertjes waar de leraren zitten. Ze weten van het project van mijn meester, dat ben ik dus, ze zouden ook te weten komen dat ik gefaald heb en de muziek niet genoeg gestudeerd had. Ze zouden dat zeker weten, want die ketting kan ik haast niet onder mijn jas verbergen. In de gang kom ik John tegen en alsof het afgesproken werk is, houdt hij me aan de praat over muziek die ik voor hem moet spelen. Ik moet mijn kraag, die ik vanwege de ketting angstvallig dicht hou, nu wel loslaten om muziek die hij voor mij heeft, aan te pakken. Mijn kraag valt open en de ketting is duidelijk zichtbaar. Ik zie John z'n ogen naar de ketting gaan. Dan gaat hij verder met uitleggen. Ik heb gefaald, ik loop met het teken van mijn falen rond. En John weet het! Eenmaal thuis gekomen besluit ik het ding af te doen, maar hoe ik hem ook draai, er ik kan geen slot ontdekken! Als ik dat eenmaal besef schrik ik en bedenk dat ik de hele week met die ketting om moet lopen. Zo'n soort hondenhalsband, zo'n band die duidelijk aan geeft dat je bezit bent, zo'n ketting waar een band aan kan, zodat je vast gezet kan worden! Een straf om met deze ketting rond te moeten lopen. En voor mij juist het weten van mijn falen: dat ik mijn lessen niet goed heb geleerd en straf heb gekregen. Zou John ook dat weten? Ik kijk nog eens in de spiegel en zie tot overmaat van ramp dat er een zendertje inzit. Zou Richard mij op kunnen roepen wanneer hij dat wil? Het zweet breekt me uit; ik zou kunnen besluiten om nooit meer terug te gaan en die ketting er gewoon af te laten zagen. Maar ik weet dat ik getekend heb en dat Richard mijn meester is en mij gewoon op gezag van de wet op kan laten halen en dan? Als ik weer terug ben bij hem, nadat ik gevlucht ben? Wat zal er dan met mij gebeuren? Als hij mij zo meedogenloos rond laat lopen, dan zal hij voor andere dingen ook wel niet terug deinzen. Ik stap weer in de auto en koop een coltrui. Die coltrui heb ik netjes over de ketting aan. Ik loop de gangen door, groet de conciërge en klop beneden bij Richard aan. Hij zit te spelen en ik ga staan waar ik weet dat hij me wil hebben. Mijn jas hang ik netjes op en ik doe mijn benen iets uit elkaar. Keurig zoals hij het wil. Als ik vandaag goed mijn best doe, mag dat kreng er vast vanaf. Hij kijkt niet op, maar zegt meteen: “Doe die trui uit.” Allerlei gedachten gaan nu door mij heen. Ik kijk naar de deur maar uiteindelijk doe ik wat hij zegt. Ik kijk nog eens naar de deur en naar de glazen ruitjes, als er nu eens iemand binnen komt? Ik sta in mijn b.h. en voel me net een meubelstuk, neergezet, verder is er geen aandacht voor. Hij speelt maar door. En ondertussen gaan mijn hersenen: zou die ketting af mogen? Uiteindelijk staat hij op en gebaart naar me dat ik moet gaan zitten. Wat onwennig met die ketting en alleen in mijn b.h. probeer ik de klanken van de muziek zo mooi mogelijk te laten klinken. “Je zit verkrampt, alles zit strak aan je, doe die b.h. maar uit,” zegt hij en na de roes van mijn spel laat ik de b.h. zomaar op de grond glijden. Het is koud en mijn tepels worden hard. Ik speel verder, probeer mijn maag in te houden en bedenk wat hij van me denkt. Mijn concentratie is volledig weg. Ik speel als een kind. “Als je zo verder gaat, stop ik met het project, ik heb vandaag geen zin je verder les te geven,” zegt hij en loopt de kamer uit. Daar zit ik dan. Zal ik mijn b.h. weer aan doen en die lekkere warme coltrui? Ik heb overal kippenvel en ik zit haast te huilen. Wat moet ik nu? Ik besluit om maar te gaan oefenen. En dan, na een uur komt de conciërge binnen, hij kijkt niet verbaasd, maar zegt alleen: “Je mag naar huis, volgende week is er een vervanger, Richard moet naar een congres.” Eenmaal thuis gekomen besluit ik niet te gaan als die vervanger er is. Kan mij die vervanger schelen. Richard ken ik, ik weet wat hij van me verlangt maar die vervanger ken ik niet. Maar die week daarop moet ik toch in de school zijn om een pianoboek af te geven aan de conciërge. Als ik weer naar buiten loop, word ik ruw bij allebei mijn armen gepakt. Ik probeer me los te rukken. Mijn kleding scheurt en voor dat ik het weet, word ik aan twee armen mee genomen naar de kamer met de ronde tafel. Ook nu zitten alle leraren er. Ik sta weer voor de tafel alleen nu van boven bloot. Alles is gescheurd en hangt tot ver onder mijn middel. Ik kijk beschaamd naar de grond. Hoe kan ik nu mijn houding nog redden? Ik geef de man die mij aan de rechterkant vasthoudt een enorme schop, hij kreunt in elkaar en laat me los. Door mijn onverwachte gewicht laat de andere man mij ook los. Ik ren langs de eerste stoel, de tweede en bij de derde word ik ruw vast gegrepen en met mijn handen op mijn rug sta ik bloot te kijk voor al die leraren. Niemand zegt iets. Ik durf niet op te kijken en sta nog na te hijgen, als één van de leraren zegt: “Dit kan niet: of straffen, of naar Richard brengen.” Richard is er niet,” zegt de saxofoonleraar. “Dan straffen we haar, leg haar maar op de tafel,” zegt een ander. Ik kijk angstig naar John, maar die zit ijverig in zijn boek te schrijven en zegt niets. Ik zou hem wel toe willen schreeuwen, help me! Maar de poppetjes die hij tekent zijn blijkbaar belangrijker. “We nemen haar wel mee, naar de invalleraar,” zegt één van de mannen die me beet hebben. Ik lig nog op de tafel en zou het liefst nu gestraft worden. Het is veel erger om steeds maar geen straf te krijgen, terwijl je toch weet dat je het krijgt. Maar ik wordt hardhandig overeind geholpen en mee gesleept naar de leskamer in de kelder. Daar gooien ze me op de grond en lig ik daar met mijn gescheurde kleding, half bloot op de grond. De koude grintstenen drukken in mijn borsten. Ik durf niet op te staan en kijk vanuit deze lage houding de ruimte in en zie daar een man staan, die op mij neer kijkt. Hij lacht een beetje en heeft een dirigeerstokje in zijn hand. “Nooit geweten dat je een zendertje in je halsband draagt?” vraagt hij, terwijl hij het stokje op zijn hand laat neerkomen. “Dacht je te kunnen ontsnappen? Helaas staat in je contract dat alleen je eigen meester je mag straffen. Maar ik verzeker je, ik had het met alle liefde gedaan. Want je verdient een goed pak slaag!!” “Ik zet je nu vast, totdat je meester komt. En ik zal vast het slagwerk uitkiezen, jou meester doet het echt niet met zo'n lullig dirigeerstokje hoor. Hij kan, als hij vanavond nog hier komt, meteen beginnen.” Hij pakt me bij mijn handen en bindt ze bij elkaar. De klep van de vleugelpiano gaat open en aan het hoogste stuk zit een grote sierspijker: daar bind hij mijn handen aan vast. Ik hang nog net niet, maar moet wel op mijn tenen staan om mijn handen niet af te binden. Mijn billen zijn intussen ook bloot geworden. En het allerliefste zou ik nu in het niets verdwijnen. Vooral als Richard me straks zo ziet. De invalleraar legt een handvat met allerlei touwen naast me klaar en als ik goed kijk, zie ik spijkers zitten. Als ik daar mee op mijn billen krijg, dan zijn ze alleen nog maar rauw vlees. Het is buiten inmiddels donker geworden en de invalleraar gaat weg met de andere twee. Ik kan mijn ogen niet van het vreselijke voorwerp afhouden dat straks op mij neer zal komen en huil zachtjes. Het wordt koud en stil in het gebouw en de lichten gaan automatisch uit. Hoelang ik daar zo gestaan en half gehangen heb weet ik niet. Maar na uren hoor ik voetstappen in de verte die steeds dichterbij komen. De deur gaat open, het zweet breekt me uit. Ik zit zo vast dat ik kan geen kant meer op kan. Kan dus ook niet zien wie eraan komt. In gedachten zie ik voortdurend het voorwerp waar ik straks mee geslagen zal worden weer voor me. Dan voel ik handen die mijn handen losmaken. Ik heb zolang op mijn tenen gestaan en wat gehangen, dat ik op de grond val en geknield blijf zitten. Ik kijk niet op. Doe mijn hoofd in mijn gezwollen handen en probeer mezelf zo te verbergen. Naakt ben ik en hij kijkt naar me. Dan zegt Richard terwijl hij de karwats in zijn handen houdt: “Was dit voor jou bedoeld?” Ik kijk hem met gebogen hoofd onder mijn wenkbrauwen vandaan aan en zeg: ”Ja meester.” En hij vraagt: “Vind je dat je het verdiend hebt?” En ik zeg: “Ja meester.” En ik bedenk dat als ik met de karwats krijg ik niet in de auto kan zitten en naar huis kan rijden. Alles zal bloeden en zeer doen. Ik buig mijn hoofd en wacht de straf af. “Ga maar,” zegt hij: “ik heb dit niet nodig om jou gehoorzaam te krijgen.” Dan ga ik en vraag me af wat hij daar mee bedoelt.
dit verhaal werd door reintoch (met toestemming van de schrijver/ster) geplaatst op de site voordat het Verhalen Forum bestond wij hebben dus helaas geen account van hem/haar de naamlink gaat naar de Oppassers, en de vermelding van Oppasser bovenaan is natuurlijk niet terecht
|