Het verhaal van Sue
Sue's obsessie.
Dat Sue meteen instemde met de uitnodiging van professor Wilbur Carlisle leek gezien haar onberispelijk puriteinse pose ogenschijnlijk naïef, maar was goed geacteerd, en niet vrij van een maandenlange uitlokking die wel tot zoiets als een uitnodiging leiden moest. Zich ervan bewust dat ze begiftigd was met uiterlijke aantrekkelijkheid, een intelligentie waarmee ze goed uit de voeten kon, en een behaagzucht die naar erkenning zuchtte, was de uitnodiging een kroon op een langdurig, wederzijds spel van observeren en geraffineerde lichaamstaal. Dat haar professor haar nu ook maar meteen wilde fêteren op een etentje bij het befaamde Hardley’s, gaf stof aan haar gevoel dat er meer achter stak dan alleen een onschuldig etentje. “Ik onderzoek in mijn theologische verkenningen het grensgebied tussen zonde en eerbaarheid, en dat vraagt soms om offers.” had hij haar in een voltreffer gezegd tijdens een filosofisch debat op de theologiefaculteit, in een uitgedund gezelschap. Bij Sue had die uitspraak iets onweerstaanbaars veroorzaakt dat naar verklaring zuchtte. Wat bedoelde hij met dat “offers”, had ze zich afgevraagd, en graag vulde ze dat zelf in met iets dat zich al talrijke keren in haar fantasieën afgespeeld had. Toen de gerant van het restaurant de menukaarten met een geoliede mimiek aanreikte, voelde Sue zich vervuld van avontuurzin, en genoot ze van de fonkeling van de kandelaars en het tafelzilver die met uiterste precisie de stemming bepaalde. Het was allemaal te mooi, en daarmee zo hypocriet als ze van plan was zelf te zijn, mocht Carlisle zich onttrekken aan zijn eigen, op kille zondagen gepreekte ethiek, als hij weer eens ingevallen was voor de vaste predikant van het snoezige kerkje van Downton. Was het geen ongeschreven wet dat juist zij die met een prangende woordenstroom anderen tot kuisheid verplichten, zichzelf er het minst door laten beknotten, vroeg ze zich af in een hoop op meer dan alleen een sfeervol etentje bij kaarslicht. Niet zozeer dat ze Carlisle tot de fanatieke puriteinen rekende, maar die vraag liet ze onbevangen tot haar boze vermoedens toe om het etentje onder spanning te zetten, ondanks dat de studierichting die ze met haar professor deelde het tegendeel leek te beogen. Tot één van de meest rondzingende cliché’s in de universitaire wereld behoorde het beeld dat aantrekkelijke studentes met hun professor naar bed gingen. Een cliché waarover Sue graag fantaseerde als ze een college van Carlisle volgde, en in een uitgedund gezelschap nog wat bleef nafilosoferen. “Een tête-à-tête bij een etentje tussen professor en studente is een waagstuk in theologische zin, maar toch durf ik dit morele fort te slechten door je ervoor uit te nodigen,” had hij haar omzichtig toegesproken in de universiteitsbibliotheek. En het voelde bijna alsof hij haar schijnheilig omstrengelde en naar zich toe trok. Ze besefte ook meteen dat in die zin al een valkuil verscholen ging als ze erin toestemde. Het voelde als een lotsbestemming die haar prikkelde. “We mogen ons oesters en een Sancerre veroorloven,” keek hij vanaf de menukaart op, meteen al de leiding nemend, en Sue het gevoel schenkend dat ze het allemaal moest laten passeren zoals hij het wilde. Nee, oesters had ze nooit gegeten, maar ze kende de seksuele associaties die er over in de ronde gingen, en de zinnenprikkeling ervan ging ze daarom gretig aan. “Genieten gaat soms over morele grenzen van betamelijkheid, en daar is het waar wij theologen in zowel filosofische als meer praktijkgerichte zin, ons over zouden moeten buigen,” liet hij erop volgen. Sue was te gespannen om het broodje in navolging van Carlisle, met boter te besmeren. Ze liet het onaangeroerd liggen en trok onder het damast haar benen strak samen om een golfje opwinding die deze zin bij haar veroorzaakte te pareren. Pas toen de ober de oesters kwam serveren verliet ze de krampachtigheid waarin ze verkeerde aarzelend, en hief ze het glas nadat Carlisle haar daarin voorafgegaan was. De spanning van de kruidigheid die de wijn op haar tong veroorzaakte had iets seksueels, durfde Sue aan zichzelf te bekennen. Toen ze zag hoe minutieus Carlisle het ritueel begon de eerste oester tot zich te nemen schoof ze haar benen over elkaar en liet zich bespelen door de aangename spanning die haar spieren haar daar schonken. De bijna tedere confrontatie die Carlisle met de oester aanging en die eindigde in een banaal geslurp ontlokte haar een diepe zucht. Ze vond de oester misselijkmakend en liet met gesloten ogen het oestersap over haar tong gaan, met moeite gevolgd door de oestermassa, die ze nauwelijks door kon slikken. Het voelde zo seksueel als het gesuggereerd werd, vond Sue, en nog krachtiger sloot ze haar benen af om zich bewust maken van haar onderlichaam en wat ze daar aan verleidelijkheid verscholen hield voor Carlisle. Amper twee uur daarvoor had ze in haar spiegel zichzelf onderworpen aan een ongegeneerd narcisme door zich te bekijken in het frivole slipje dat ze eindelijk gekozen had voor het etentje. Ja, ze had er tot in de kleinste details aandacht aan besteed alsof ze er al van overtuigd was dat het etentje in zijn bed eindigen zou. Voor ze de tweede oester naar binnen gezogen had groeide de vrees dat ze zou overgeven, maar juist de opwinding bedwong de dreigende misselijkheid, en de wijn deed de rest. “Ik vind ze heerlijk,” loog ze terwijl ze de weeë organische smaak met de wijn verdreef. “De smaakpapillen maken ons net zo machteloos als sommige andere organen van ons lichaam dat doen. De vraag is hoe sterk de mens zich ertegen verzetten kan. In ons takenpakket als wetenschapper en theoloog ligt een opdracht de ware merites te definiëren,” klonk de professor Sue wazig in de oren, maar ze begreep de bedoeling die er achter deze zin verscholen ging. “We zijn de voorhoede in moraliteitsvraagstukken, en zijn als het ware gerechtigd die te onderzoeken.” “Mogen we daarom meer dan anderen,” probeerde Sue onvoorzichtig. “Doen we niet al meer door hier samen te dineren?” Speelde Carlisle met een grijns. “Ik weet niet of het als afkeurenswaardig gezien zal worden.” “Volgens algemeen geldende normen hoort het niet. Het zal gezien worden als een onoorbare toenadering, maar zoals ik al profeteerde in een stelling, kunnen wij ons permitteren de grensgebieden van de moraliteit te onderzoeken. Aan het feit dat je op mijn uitnodiging ingegaan bent mag ik vermoeden dat je dit etentje samen niet als amoreel ziet,” vervolgde Carlisle met een gelaatsuitdrukking die meer zei dan de zin die hij erbij uitsprak. Op Carlisle’s wenken werd de wijn bijgeschonken. Nu pas durfde ze haar broodje te besmeren en met de hoogst mogelijke voorzichtigheid met kleine hapjes op te knabbelen, soms oogcontacten met Carlisle zoekend. “Ik heb een fascinatie voor het slechte in de mens,” durfde Sue nu de krampachtigheid verdwenen was, een eerste steentje in de vijver te mikken. En aan Carlisle’s blik zag ze iets van instemming met de openhartigheid die ze aandurfde. “Ik voer een dagelijks gevecht tegen de latente slechtheid waarmee ik worstel,” gaf Carlisle toe, “Er zijn echter momenten dat ik uit pure theologische nieuwsgierigheid me er niet tegen verzet maar er juist aan toegeef om mijn geweten te onderzoeken en daar mijn theorieën aan te staven.” “Echt zondigen, bedoel je?” vond Sue zichzelf uitdagend klinken. “Als je het grensgebied niet kent weet je ook niet waar de zonde begint. Moet ik mijn gedachten en verlangens over zondigen al als zonde definiëren, of is het dat pas als ik die in praktijk breng?” “Ik denk pas als het in een praktisch stadium is,” probeerde Sue. Elitair eten heeft iets misselijkmakends, bedacht ze toen ze zich aan een heel klein stukje van de eendenborst waagde. Het gevoel dat ze iets at dat aan de middelmaat onttrokken was en niet voor iedereen bereikbaar was spon een mysterieus web van spanning in haar gevoelens. De ambiance van een overdreven flonkeren en koketteren met rijkdom was in krachtige strijd gewikkeld met haar vaak geveinsde mededogen met de minder bedeelde medemens. Niet dat ze politiek geëngageerd was, maar als student speelde het vaak mee in de maatschappijkritische romantiek die kennelijk bij het studentenleven hoorde. Eigenlijk verachtte ze dat wereldje, en voelde zich meer aantrokken tot de elitaire stand die Oxford achter een beschaafde façade beheerste. “Ik ben realist genoeg te beseffen dat een theologiestudente van begin twintig ook worstelt met vraagstukken over moraliteit. Je hebt een vriendje, heb ik begrepen, en ik denk dat er in zo’n prille vriendschap tal van momenten voorkomen waarin die worsteling heftig is.” “Zoiets ja,” liet Sue aan de schimmigheid ten offer vallen. “Voelt zo’n worsteling op zich niet al heel fascinerend?” “Je bedoelt dat het opwindend kan zijn?” Waagde Sue te verduidelijken. “De worsteling over of ik mijn vrouw ontrouw zou zijn voelde inderdaad opwindend. Maar omdat ik mijn vrouw nooit zonder haar instemming ontrouw geweest ben, is die opwinding ingenomen door een ander soort opwinding.” Sue besefte niet eens direct dat Carlisle openlijk toegaf dat hij zijn vrouw ontrouw was. Ze moest die zin eerst even voor zichzelf herhalen voor ze rood werd en zich bijna in een slok wijn verslikte. Ze depte haar lippen met het servet om zich een houding te geven bij deze bekentenis die hun samenzijn op en totaal ander spoort zette. Maar Carlisle hief joyeus zijn glas en dronk er met een gulle glimlach van. Een pose die Sue deed vermoeden dat hij haar wilde laten voelen dat hij met dit soort morele kwesties geen problemen had. “Nee, ik heb voor mezelf een situatie bevochten waarin ik carte blanche heb van mijn vrouw, en niet in de laatste plaats omdat ze inziet dat dat noodzakelijk is binnen mijn werk. En om je gerust te stellen, mijn vrouw weet zelfs van ons gezellige etentje af. En om je nog meer gerust te stellen, geef ik haar altijd een volledig verslag van al mijn ontmoetingen.” Deze opmerking gaf de doodsteek aan Sue’s vermoeden dat Carlisle boze bedoelingen met haar had en haar daarom uitgenodigd had voor het etentje. De spanning die er vanaf de uitnodiging voor het etentje als een donkere voile omheen gehangen had leek door een frisse bries weggeblazen te zijn. En was het eigenlijk niet van een puriteinse truttigheid dat hij iedere zin die ze hier gewisseld hadden tot in het detail reciteerde aan zijn vrouw? Sue haalde zich het rijzige gestalte van mevrouw Carlisle voor de geest. Haar toornige blik en de vreemde hoeden waarmee zich tooide gaf haar iets zonderlings. Ze deed haar denken aan de zure lady Murdstone uit Dickens’ David Copperfield. Dat juist zij ieder detail van het gesprek te horen zou krijgen irriteerde Sue zelfs. Ze lepelde traag van de sorbet die maar weinig smaak had, en voelde dat de avond net zo dodelijk saai zou eindigen als alle andere. Tot Carlisle het scenario krachtig overhoop haalde. “Als er geen tijdslimiet van thuis boven je hoofd hangt zou ik de avond nog elders met je willen vervolgen” De onrust keerde net zo snel terug als dat die verdwenen was, moest Sue erkennen, de vele vraagtekens die deze opmerking van Carlisle bij haar opriep verergerde dat alleen nog maar. De haast waarmee de afwikkeling van het etentje gedaan werd stond in contrast met de rust die er aanvankelijk van uitgegaan was. Buiten voelde de milde avondlucht goed aan, en Sue haalde diep adem om zich ermee te louteren. Toen Carlisle bijna onvoelbaar maar zeker aanwezig zijn arm rondom haar middel schoof om haar de richting te duiden waar zijn auto geparkeerd stond, begon haar gemoedstemming een glans te krijgen die haar niet bepaald tegenstond. Zoals het etentje fonkelde, deed zijn voor een theoloog veel te flamboyante auto dat ook. Alweer stuitte Sue op een tegenstelling bij Carlisle, die zoals het er nu voorstond, een heel wat rianter leven leidde dan wat hij met zijn zondagse preken als hulppredikant leek te beogen. Ze ging erin geloven dat er toch een soort elite bestond die anderen de regels opdrong en zichzelf er van vrijpleitte. Ergens fascineerde die gedachte haar intens. De rit over de heuvelachtige wegen van buiten Oxford speelde door de wendingen en hellingen een hachelijk spel met haar emoties. De duisternis leek nog niet voltooid met het heldere maanlicht dat over de akkers scheen. De autoradio liet in een kerkelijke akoestiek een mis horen van da Palestrina, waarbij ze zich liet meeslepen in de bewondering voor het sacrale en de mystiek die er van uit ging. Het paste allemaal zó feilloos als een legpuzzel in elkaar dat ze de overtuiging voelde opkomen zich volledig te conformeren aan wat Carlisle met haar voor had, ook als dat alle morele grenzen te buiten zou gaan. Dit wat ze met hem ondervond was zo absoluut als een liturgie en te perfect om iets anders te zijn dan een manier om haar gedwee te maken voor de zonde. “Je hebt voor je aan deze avond met mij begon je vast afgevraagd hoe die eindigen zou.” Die zin brak wreed binnen in de opzwepende bespiegelingen waar Sue mee speelde tijdens de autorit. Wreed, omdat ieder antwoord dat ze erop geven kon een soort bekentenis zou zijn. “Ja,” bekende ze dus. “Je hebt dus rekening gehouden met meer mogelijkheden dan de meest voor de hand liggende?” Maar voor ze de moed op kon brengen het antwoord te geven dat ze het liefst wilde geven reed Carlisle de auto de oprit in van zijn in regency-stijl gebouwde huis, dat als een in duisternis gehulde reus opdook tegen het omfloersende maanlicht. Dat de eindbestemming Carlisle’s huis was verwondde Sue’s verwachtingen precies in de kern, en met een vlijmscherp mes. Ze voelde het soort duizeligheid opkomen dat ze vaker had als gevoelens van opwinding en sensatie samenvloeiden. Op het moment dat ze Carlisle’s vrouw een dreigende silhouet zag vormen in het licht dat de deuropening als laaiend vuur de duisternis in spoot, besefte ze dat er ongewone, zo niet abnormale dingen te gebeuren stonden. Toen de portiedeur aan Sue’s zijde opentrokken werd en Jane Carlisle haar hielp met uitstappen wist ze ook dat dit allemaal vooropgezet was en tot in details georganiseerd. Maar juist die gedachte vond ze zó opwindend dat ze in het stadium was aan een duizeling toe te geven en zich zo labiel als een net uit een narcose ontwaakte patiënt door Jane Carlisle het huis te laten binnenvoeren. Sue’s duizeling loste op in een melange van angst en opwinding die opzwol toen Jane Carlisle haar met een mild dwingende arm om haar middel meenam naar de kamer die groots uitkeek op de met mysterieuze lichtbundels beschenen tuin. Het interieur was in een brisante melange van goud en rood, overvloedig decadent, en nergens onderhevig aan een puritanisme dat voor een theoloog passend zou zijn. De aanblik voelde bijna shockerend, als Sue er niet zo door geïmponeerd geweest zou zijn in haar toenemende passie voor het elitaire. “Wat het eten goed?” Liet Jane Carlisle haar weer op de aarde terugkeren. Sue zag dat ze voor een monumentale spiegel stonden en nam zo onopvallend mogelijk Jane’s spiegelbeeld in zich op. Ze was in een strak zwart kostuum gekleed en voldeed met haar pinnige blik nog meer aan het beeld dat ze van Lady Murdstone had. Het voelde onwerkelijk dat ze ook zichzelf zo zag in de spiegel. En, zo vond ze, het was helemaal geen goed moment om in een spiegel te kijken. Niet, en toen Jane haar handen op Sue’s schouders legde, juist weer wel omdat het iets filmisch kreeg, en het was alsof ze zichzelf zag figureren in een erotische film. Ze waagde het niet oogcontact met Jane te zoeken via de spiegel toen die met raffinement haar handen omlaag liet zakken met de schouderbandjes van Sue’s japon tussen haar bleke vingers. “Je bent heel aantrekkelijk,” zong Jane’s stem in haar oor terwijl ze zag hoe haar japon tot onder haar heupen getrokken werd en langs haar benen vederlicht op de vloer neerviel. Toen ze het eindelijk aandurfde zichzelf in de spiegel te bekijken, zag ze hoe vaardig en met een surreëel aandoende vanzelfsprekendheid, Jane met haar dieprood gelakte nagels het clipje tussen de cups van haar behaatje lostrok en haar borsten ontblootte. “Kijk naar je zelf,” klonk Jane’s stemgeluid in een hypnotiserend timbre dat ergens op een geheim plekje in haar onderbuik een gezang van lust ontlokte. Ze voelde de armen van Jane als wurgslangen om haar middel glijden en zag hoe haar nagelrood als vlammende waaiers over haar borsten en buik een prikkelend spoor trokken. “Geniet van je schoonheid,” gonsde Jane’s stem betoverend, “Geniet van je lichaam. Je bent voor hem geschapen. Je weet dat het gaat gebeuren tussen jullie.” Sue zag Jane’s handen in de spiegeling schorpioenachtig over haar slipje kruipen. De opwinding deed het gevoel dat er iets onheilspellends stond te gebeuren moeiteloos oplossen, en liet geen twijfel bestaan over de zekerheid dat Sue Jane en Wilbur Carlisle zou laten begaan. Toen Jane’s hand in haar slipje binnendrong was haar besluit zich volledig over te geven aan haar gevoelens al genomen. Dat Jane even verraderlijk als vilein haar seksueel uitleverde aan haar man voelde Sue als cultivering van haar banale fantasieën. Maar achter dit gevoel ging een tweede gevoel schuil. Ze zou haar vriendje Liam, met zijn weekdierachtige aristocratie en ergerlijke, seksuele geklungel, op een theatrale manier ontrouw worden. Het voelde bijna als zoete wraak voor zijn treurige, seksuele gestuntel. Sue voelde Jane’s door huiddunne stof verhulde schorpioen van opdringerige vingers een bloedstollende tocht maken naar het centrum van haar lust, waar ze zich machteloos opende voor de dierlijk priemende vingertoppen die als gretige tentakels haar clitoris bespeelden. Met krachtige armen hield Jane haar in bedwang en keek via het spiegelbeeld en met een neerbuigendheid die Sue nauwelijks nog trof, naar het resultaat dat op Sue’s gelaatsuitdrukking af te lezen was. En het was zo monumentaal dat het een in een rituele beeldenreeks leek op te lossen toen Jane haar in de onvastheid van de roes waarin ze verkeerde op de rug trok op het koele leer van de ronde bank die de kamer centraal domineerde. Het vertrek leek vanuit die liggende positie nog imposanter met de spiegels en de kandelabers die een zodanig mystiek licht verspreidden, dat Sue zich in een verdorven maar feeërieke waanwereld voelde, waarin de uiterlijke schoonheid net zo krachtig geïdealiseerd werd als de slechtheid van de mens. Jane zakte door haar knieën en begroef Sue’s gezicht in haar handen die als een warm masker aanvoelden, maar haar tegelijk in bedwang hielden en verblindden. De duisternis en machteloosheid die daaruit ontstonden schonken Sue de volmaakte stemming waarin ze haar overgave kalm en beheerst tegemoet kon treden. Zonder het te zien wist ze dat Wilbur Carlisle voor haar stond om haar te nemen. Toen ze voelde dat haar slipje afgestroopt werd en handen krachtig haar benen spreiden was de lange weg van fantasie naar werkelijkheid eindelijk afgelegd. De rust die door de zekerheid dat aan het lot dat haar wachtte geen ontsnappen mogelijk was, trok de seksuele spanning waarin ze verkeerde naar een hoog sacraal niveau waarin offervaardigheid en devotie vervloeiden met de zucht naar absoluut genot. Ze voelde het binnendringen als een verlossing dat met een onbeheerste stoot een einde maakte aan haar trouw. De kreet die Carlisle’s brute penetratie haar ontlokte werd door Jane met gulzige mond gesmoord en aangemoedigd. Het was alsof lust een boetedoening eiste alvorens in genot en bevrediging op te lossen. Maar Sue voelde dat waar pijn leek te overheersen, genot de overhand kreeg toen Carlisle in een krachtig maar elegant glissando in haar bewoog, zonder te vervallen in een zoetsappige tederheid. Gevangen in de kracht van Jane’s handen liet Sue zich meedrijven in de ziedende rivier die haar verzwolg en als drenkeling in haar extase deed spartelen van genot. Boven deze emoties uit klonken Jane’s aanmoedigingskreten profaan en tot wreedheid oproepend, alsof haar vuur door jaloezie aangemoedigd werd om Sue te straffen voor haar genot. Tot het allemaal oploste in het vagevuur, dat Sue verslond met een hermetisch orgasme waarin ze de dodelijke stilte vond die haar bevrijdde van de lust. In die roes hielp Jane haar overeind en bracht haar naar de kamer waar ze de nacht mocht doorbrengen, en waar ze de gelegenheid kreeg haar emoties te verwerken. In bed en naar de mystiek van de eindeloze sterrenhemel kijkend, besefte ze dat ze iets doorstaan had wat haar altijd zou bijblijven.
|
|