Truth or Dare
Maar wat als er alleen maar uitdaging is?
Het is koud buiten. Het sneeuwt niet meer, maar het is ijskoud en waar de sneeuw is opgewaaid zakt ze er gemakkelijk tot boven haar knieën in. De zon is achter de wolken vandaan gekomen, maar omdat ze naar het westen loopt, is het enige effect dat hij haar het zicht ontneemt. Warmte geeft hij niet. Hoe zou dat ook kunnen, met de snijdende wind die haar haast de adem ontneemt. Aan het eind van de weg moet de polder beginnen. Ze heeft echter nog een eind te gaan, voordat ze deze troosteloze weg met links anonieme bedrijfsgebouwen en rechts de spoorweg heeft afgelopen. Misschien is er op werkdagen hier nog wat te beleven. Maar nu, op een late zaterdagmiddag tussen Kerst en Nieuwjaar, is er letterlijk en figuurlijk geen hond op straat te vinden. Ze komt één oplegger tegen; leeg, langs de kant van de weg. En ook een fabriekshal met een bedrijfswoning, die licht op straat werpt. Voor de deur staan twee personenauto’s. De lading sneeuw erop is dik. Ze zijn zeker sinds gisterenavond niet gebruikt. De laatste keer dat ze zich zo alleen en verlaten heeft gevoeld, was toen ze als twaalfjarige in een bos verdwaald was. Ze denkt er hard over om terug te gaan naar het station. Over een minuut of twintig komt er een trein terug. Die is warm. Die brengt haar terug naar huis. Toch zet ze door. Tien minuten lopen, was haar verteld. Maar ze komt maar langzaam vooruit. Pas na twintig minuten bereikt ze het einde van de weg. Dan een berm en een sloot. Links van haar moet er een plank over die sloot liggen. De plank over en dan het platgetreden pad volgen. Dat lijkt haar, gelet op de sneeuw die is gevallen, een onmogelijke opgave. Toch zet ze door. Vlak voordat ze voorzichtig een voet op de plank weet te zetten, glijdt ze uit. Met haar hakken net boven het water komt ze tot stilstand. Heel voorzichtig krabbelt ze weer op. Het zou geen goed idee zijn, om uit te glijden en in het ijskoude water terecht te komen. Ze eindigt met haar beide voeten op de plank en met haar kont in de koude sneeuw. Die positie wordt al snel onaangenaam. IJskoud smeltwater dringt door haar broek. Staan! Zo snel mogelijk gaan staan! Maar als ze eenmaal staat lijkt de plank nog langer en de sloot nog breder. Hoe komt ze in ’s hemelsnaam droog aan de overkant? Nadat ze de stoute schoenen aangetrokken heeft, een spurt over de plank heeft genomen, en languit in de sneeuw aan de overkant is beland, krabbelt ze weer op. Als ze terugkijkt, ziet ze dat de plank gebroken is. De weg terug naar het station is daarmee afgesloten. De sloot is te breed, om het met een sprong te wagen. Er is maar één optie. Verder gaan! Het platgetreden pad volgen… maar waar is dat in ’s hemelsnaam? Ze besluit om maar in de richting van het enige licht in de verte te lopen. Het lijkt op een boerderij, al kan ze daar tegen de zon inkijkend niet zeker van zijn. Op haar eenzame weg door de besneeuwde weilanden stuit ze zo nu en dan op een sloot. Gelukkig ziet ze steeds, links of rechts van haar, een dam. De zon zakt nu langzaam achter de horizon. Nog even, en het is aardedonker. ‘Is er’, zo denkt ze, ‘een betere beschrijving van eenzaamheid en verlatenheid te geven?’ Als ze eindelijk het erf nadert waarvan het licht komt, slaat er een hond aan. Wat te doen? Ze heeft niet veel keus. Terwijl ze over het hek klimt, ziet ze het dier. Aan een ketting! Te kort om haar te bereiken, maar lang genoeg om haar te stoppen. Geblaf en grommen op nog geen twee meter afstand, de ketting tot het uiterste gespannen, staat het beest met ontblote tanden recht voor haar. Als er een staldeur open gaat en in tegenlicht een manspersoon als silhouet in het licht verschijnt, bevriest ze. De man, die als hij naderbij gekomen is een veertiger op klompen en in blauwe overall blijkt te zijn, is niet het toonbeeld van de mannen die ze verwachtte. Zakenlieden, in pak. Dat was haar in het vooruitzicht gesteld. De gastheer, die haar zou verwelkomen, zou gekleed gaan in een zijden design kostuum. Een kostuum dat weliswaar extravagant zou zijn, maar vooral ook van een exquise smaak zou getuigen. De man in overall en op klompen was de meest extreme tegenpool daarvan, die ze zich kon bedenken. Veel keus heeft ze echter niet. Zich met moeite staande houdend op haar hoge hakken, volgt ze de man naar de stal. Lopend over wat hij ‘de voorboes’ noemt, tussen de koppen van koeien door, volgt ze hem naar ‘het huus’. In wat een combinatie van een woonkamer en een keuken lijkt, neemt ze plaats aan een tafel. Tegenover haar zit een grijze dame, die aan haar wordt voorgesteld als ‘moeder’. Zonder dat haar vragen worden gesteld, krijgt ze een ‘koffie’ voor haar gezet. Het bocht moet ’s morgens gezet zijn en meermalen zijn opgewarmd, en de vele hete melk die er in ruime mate ongevraagd in wordt geschonken vormt al snel een vel. Ze rilt van afschuw, maar bedenkend dat ze iets warms nodig heeft, drinkt ze toch. De afschuwelijke smaak en de weldadige warmte strijden om voorrang. De warmte wint. Het zou zwaar overdreven zijn, om van een gesprek te spreken. ‘Moeders’ zwijgt. De man in overall zegt weinig. Na een tweede ‘koffie’ is ze wat ontdooid. ‘Ik moet naar Wlex’, zegt ze. ‘Ik heb een afspraak met Wlex.’ ‘Ik zou daar om zes uur uiterlijk zijn. Maar ik ben verdwaald! Verdwaald in de weilanden; in de sneeuw.’ Dan twinkelen de ogen van de man in overall. Het is alsof ineens het kwartje bij hem is gevallen. Zonder dat hij wat zegt, staat hij op en gaat hij naar de gang. Voordat hij de deur sluit, hoort ze nog net het geluid van een ouderwetse telefoon, waarmee met een draaischijf een nummer wordt gekozen. Als ze naar de opkamer wordt gebracht, heeft ze het gevoel het heilige der heiligen te betreden. De meubelen hier zijn minstens een eeuw oud. ‘Ik breng je naar Wlex’, zegt hij. ‘Maar dan moet je je wel eerst uitkleden. Alleen je hoge hakken mag je aanhouden.’ Hij gaat en komt even later terug met een veilingkist. ‘Stop daar alles in’, zegt hij, en dan gaat hij weer. Even later komt hij weer kort terug. Hij legt een halsband met riem op de tafel. ‘Die moet je omdoen’, zegt hij, en dan is hij weer weg. Ze wist, dat ze voor uitdagingen zou komen te staan. Deze had ze echter niet kunnen voorzien. Na veel wikken en wegen legt ze als allerlaatste haar mobieltje in de kist. Dan pakt ze de halsband, en gespt ze die om haar nek. Nog even denkt ze aan de mogelijkheid om haar mobieltje weer te pakken en om desnoods 112 te bellen. Maar wat zou ze moeten zeggen, en waar is ze precies? Ze staat nog te twijfelen als de man weer binnen komt. Die grijpt de riem en voert haar mee. Gekleed in halsband en hoge hakken voert hij haar mee door de stal. Bij de deur aan het einde van de voorboes trekt hij zijn klompen weer aan. Hij brengt haar naar een oude grijze Peugeot, waarvan de motor stationair pruttelt. Na het openmaken van het rechter achterportier laat hij haar plaatsnemen op de achterbank. Drie keer moet hij de deur dichtgooien, voordat die eindelijk in het slot valt. Dan loopt hij achterlangs om op de bestuurdersstoel plaats te kunnen nemen. Hortend en stotend maakt de oude auto enigszins vaart. Waar gaat ze heen? Naar Wlex? En wat gebeurt er met haar, als ze daar is afgeleverd?
|