Gepost op maandag 13 juli 2009 - 09:02 pm: |
|
|
Wat is het woord 'nachtmerrie' een veel te mooi woord voor dát wat het daadwerkelijk ís.
Ze lagen in bed en zij kroop tegen hem aan; haar buik en borst tegen zijn rug. Ze kroelde en wiebelde, omdat ze zich realiseerde hoe ongelofelijk getroffen ze het hadden. Het irriteerde hem nog steeds dat ze in bed kleren droeg. Of... irriteren was ondertussen een té groot woord, maar heel jammer vond hij het wél. Toch was hij ook al lang opgehouden haar angst te rationaliseren, want dat had namelijk geen enkele zin. Ze hadden al zeven jaar twéé honden. Die honden blaften zich zelfs ongans als de verkeerde postbode voor de deur stond, maar het bleek alsnog niets te helpen. Niets! Zij... zíjn vrouw, lag in bed mét kleren aan, omdat ze een idiote, irreële angst voor agressieve inbrekers had. Net of dát nog wat uitmaakte als je de angst bekeek die zij had; of je je kléren aanhad! Terwijl ze achter hem lag en zich realiseerde hoe gelukkig ze waren, deed hij het licht uit. Hun vertrouwde kamer hulde zich in het donker en binnen vijf minuten hoorde ze zijn ademhaling regelmatig worden. Ze dacht terug aan al die keren dat ze hem gevraagd had of ze eerder in slaap mocht vallen dan hij. Er verscheen een glimlach om haar lippen om de onnozelheid van die ‘oplossing’ en ze herinnerde zich al die nachten dat hij uren wakker lag om haar verzoek..., en dat zíj de slaap maar niet kon vatten, omdat hij ongetwijfeld toch wel elk moment in slaap zou vallen. Wat uiteindelijk dan ook gebeurde, omdat zij door die idiotié een langere angst-adem had. De dikke sloten op alle deuren en ramen, de honden, het lampje bij de voordeur dat aanspringt als hij beweging ziet, de gewone én de mobiele telefoon naast het bed....; het had allemaal geen enkel nut. Hoe komt een redelijk weldenkend mens aan zo’n verstorende angst? En hoe bestaat het, dat het niet te beheersen is na gesprekken met jezelf van járen en járen? En hoe komt het, dat je niet achter de achterliggende reden komt? Het is bijna twaalf uur ‘s nachts. “Slaap nú, want dit is nog niet de tijd van de inbrekers. Het is wel donker, maar de meeste mensen zijn nog niet in hun diepe slaap. Slaap nou nú!” spreekt ze zichzelf wanhopig toe, terwijl ze weet dat ze deze fase wel over kan slaan; het helpt niet. Ze ligt nog wakker en richt zich even op, om op de wekker te zien dat het bijna twee uur is. Ze zucht een keer diep, en weet dat ze vanaf nu voorlopig zéker niet meer zal slapen. Haar oren spitsen zich, en ze probeert het geluid dat ze net hoorde in te delen in de categorie ‘bekend’. Ze sluit expres haar ogen om haar eigen angst de baas te zijn en opent ze een keer snel om te zien dat er nog niemand op de gang staat. Ogen sluiten is makkelijk... óren dichtdoen is een ander verhaal. En zo wacht ze nachtenlang op een geluid, dat de inbrekers zal doen verraden en haar dus alsnog een kans zal geven om te overleven. Ze heeft al een strategisch plekje in bed, en om het achterliggende idee kan ze zich schamen. Áls ze komen, zijn ze eerder bij hém; hij moet de beschermer zijn. Maar in de loop der tijd heeft ze ook verzonnen, dat ze geen enkele kans heeft zónder hem. Dus misschien is iedereen beter af als zíj op dat plekje ligt, en hij dan in elk geval wakker wordt als zij aangevallen wordt. Maar ze wil niet dood...., dát is het grote, allesoverheersende ding. Zóuden dit nou inbrekers zijn mét enige scrupulus, dan zou ze niet zo bang zijn. Ze zal namelijk alles overleven, denkt ze; verwondingen, bedreigingen, desnoods een verkrachting... maar niét hoe déze inbrekers het doen; niét als ze besprongen worden en zonder meer, met messteken en klappen, worden gedood. Het is tien over drie als ze in slaap dommelt. Ze voelt de slaap komen, omdat ze zich bewust is van het feit dat ze zich nu overgeeft aan dat wat ongetwijfeld vannacht weer komen gaat. Ze wíl zich niet overgeven.... En toch valt ze in slaap. En dan wordt het allerergste waarheid. Als ze al bíjna boven zijn, hoort ze ze tóch. Ze zijn met z’n drieën en verzamelen zich zacht en doelmatig om hun wakkere, gevoelloze slag te slaan. Ze staan klaar om aan te vallen en het enige dat zíj kan doen, is haar man keihard in zijn zij knijpen om hem wakker te maken. Ze slaat hem hard in zijn snoet om hem alert te maken en de paniek slaat haar letterlijk om het hart. Ze staan op het punt om te sterven en hij slaapt! Zie je nou?! Hij wordt er niet wakker van!! Hij slaapt! Ze gilt. Ze stompt hem hard op zijn schouder. Ze wijst naar de drie dodelijke mannen. Hij reageert nauwelijks. Niet zoals je reageert als je met de dood bedreigd wordt! Ze wordt nóg hysterischer en wijst en gilt nog een keer. Wat doet hij nou?! Haar paniek is nu op zijn top, want hij pakt haar vast! Haar man pakt háár vast! Hij denkt dat ze droomt!!! Maar dit keer droomt ze niet! Dit keer niet! “Kijk nou! Kijk nou, lieverd!!!!! Lieverd?!!! Stommerd! Kijk nou!!” gilt ze zwetend. Hij doet het licht aan. “Rustig, rustig, liefje. Je droomt weer,” sust hij en houdt haar zwetende, bibberende lijf vast, “Er is niemand. Er is niemand.... Alleen ik ben hier.” Langzaam verdwijnt haar eeuwig terugkerende angstbeeld en daarmee de mannen op de gang. Ze tilt haar lange haren van haar rug, die vastplakken van het zweet en ze zucht opgelucht van de kou die daardoor over haar rug waait. Hij heeft tóch gelijk... “Sssst... Het is goed. Het is goed,” fluistert hij. Ze bibbert nog een laatste keer, hoopt dat haar hart snel tot rust zal komen en vervloekt haar nachtelijke, nare dromen. “Op je plek nu,” zegt hij indringend, “Ik weet dat het warm is, maar ik wil dat je nu op je plek gaat.” Dan kruipt ze tussen zijn dijbenen. Haar hoofd in zijn kruis..., en valt ze in een rustige, veilige slaap. Veilig. Op haar plek. Veilig.
Ik ben de baas over mijn fantasie... En ik fantaseer, dat ik niks te vertellen heb.
|
|
|