De Vlucht deel 6, waarin Sandra haar nieuwe omgeving leert kennen
“Laten we de huisregels eens doornemen,” zei Höberger, tegenover me in zijn leunstoel. Mijn handen speelden onrustig wringend met elkaar. “Over een paar dagen gaan we wat foto's van je nemen. Die foto's zullen afgedrukt worden in onze catalogus, die elke maand bij onze leden, de leden van het genootschap ‘Zoetedroom’, in de bus valt. Zodra je in die catalogus staat, loop je de kans dat je uitgekozen wordt door één van onze leden. De desbetreffende man zal met mij een plaats en tijd afspreken, en wanneer hij hier arriveert, dan zul jij uit jouw cel worden gehaald, mooi aangekleed en goed verzorgd, en aan hem geïntroduceerd worden. Vervolgens ben je zijn gevangene. Je doet wat hij wil dat je doet. Het is heel makkelijk. Gewoon een kwestie van gehoorzaam zijn.” De lichte spot in zijn stem maakte me woedend. Maar ik was veel te angstig om iets te durven zeggen. “De ontmoetingen met de gasten vinden plaats in een speciaal blok van deze kelder, voorzien van videoapparatuur, die in de controlekamer bekeken wordt. Bovendien zijn er bewakers in dat blok aanwezig, die je zo nodig een handje zullen helpen bij het gehoorzaam zijn.” Ik sloot mijn ogen, en voelde mijn lichaam sidderen. Ik wist dat Höberger het ook moest zien. Ik hoorde zijn lachje. “Je kunt hooguit tweemaal per week voor de duur van één nacht gekozen worden. We zijn zuinig op jullie, zoals je ziet. Als we echte beesten waren, dan lieten we je elke nacht opdraven.” Hij keek me nonchalant aan, alsof hij me aanmoedigde om iets terug te zeggen. Maar ik voelde me te murw, te doodmoe en te ellendig. “Op dit moment hebben we hier 28 meisjes, jij meegeteld. Het zijn allemaal mooie, jonge meisjes, in leeftijd variërend van veertien tot vijfentwintig jaar. De prijs op hun hoofden varieert van 1000 tot 3000 gulden per rendez-vous. Bijna alle meisjes hebben twee keer per week een afspraakje. Reken er niet op dat je voorlopig wat minder vaak zult worden uitverkoren. Nieuwe meisjes zijn tamelijk gewild.” Zijn woorden gleden langs me heen. Het leek alsof mijn geest niet in staat was ze op te nemen. “Overdag ontmoet je je lotgenoten in het dagverblijf. Dat is een gezellige zaal, met lekkere stoelen, volop eten en drinken, lees- en sportbenodigdheden, en TV of radio naar keuze. Je zult merken dat de sfeer er tamelijk ontspannen is. Het lijkt net alsof je op school zit, in de kantine, hoewel je geen lessen hoeft te volgen. Je hebt alleen maar pauze. Van 11 tot 5 mag je gezellig kletsen met je vriendinnen, en daarna ga je terug naar je cel voor een lekkere maaltijd. Vervolgens mag je jezelf vermaken tot het tijd is voor je afspraakje, of, als je vrij bent, je slaperig wordt en naar bed wilt. De afspraakjes beginnen normaal gesproken rond een uur of elf 's avonds. Ze duren tot niet langer dan vijf uur 's nachts. Terug in je cel mag je heerlijk uitslapen.” Höberger liet het allemaal klinken alsof ik in een luxe hotel was beland. Ik voelde me vooralsnog niet meteen thuis in dat hotel. “Twee keer per week mag je een uurtje naar buiten. Achter het dagverblijf is een goed beschutte tuin, waarin je naar hartelust mag rondwandelen, of tennissen, volleyballen, of wat dan ook. De bewaking is streng, maar als je je netjes gedraagt is er niks aan de hand. Als je echter weerspannig bent, op wat voor manier dan ook, dan krijg je straf. Er is maar één straf: elektrische schokken. Die straf krijg je ook als je tijdens afspraakjes weerspannig bent. De klant, de man die je ongehoorzaam bent geweest, mag dan toekijken, zodat hij toch nog aan zijn trekken komt.” Ik voelde mijn knieën trillen. Er leek geen ontsnappen aan het hoertje spelen. “Tot zover ben je wel voldoende ingelicht. Oh ja, de startprijs op jouw hoofd bedraagt 1750 gulden. Dat bedrag kan stijgen als de klanten tevreden over je zijn. De prijs daalt wanneer de klanten niet zo dol op je zijn. Als je prijs te ver zakt, dan word je helaas ter dood gebracht. Nu klinkt dat misschien aantrekkelijker dan meewerken, want je bent in een shock, maar ik kan je verzekeren, dat er nog nooit een meisje is geweest, dat de dood verkoos boven het spelletje meespelen. Je zult merken, dat het allemaal minder erg zal blijken te zijn, dan dat je het nu voelt.” Höberger keek me vriendelijk aan. De klootzak leek oprecht overtuigd dat ik het hier wel leuk zou gaan vinden. Ik voelde haat door mijn moedeloosheid prikken. Maar ik deed of zei niets. De bewakers dragen zwarte broeken en grijze overhemden. Ze dragen een holster, met daarin een grote revolver, geladen met slaappatronen. Als ze op je schieten, dan ben je niet dood. Je zakt alleen maar binnen tien seconden in elkaar op de grond. Je blijft een slordige twintig minuten bewusteloos. In die tijd word je uitgekleed en vastgebonden. Als je wakker wordt, is het eerste wat je ziet de metalen dopjes. In de gangen lopen ze schuin achter je, op veilige afstand voor een schop achteruit. De gangen zijn wit en felverlicht. De deuren zijn rood, en op elke deur zitten grendels. Op de hoek van elke gang cirkelen videocamera's speurend rond. Elke lens zit verpakt in dunne tralies. In een controlekamer, ergens in het gebouw, zitten bewakers naar schermpjes te turen, schermpjes die tonen wat die camera's zien. Als het je mocht lukken, om je van je bewaker te ontdoen, dan hoor je het alarm binnen drie seconden. Naar welke kant je ook vlucht, binnen dertig seconden ben je omsingeld. Als het je zou lukken, om met behulp van het op de overmeesterde bewaker buitgemaakte slaappistool, al je belagers bewusteloos te schieten, dan mag je, voor je de uitgang hebt bereikt, proberen om over een corridor van fijnmazige elektriciteitsdraden te springen. Het voltage op de draden is gelijk aan het voltage van de elektrische stoel. De lengte van de corridor is gelijk aan het wereldrecord verspringen voor vrouwen. Elke keer als dat record wordt verbeterd, dan wordt de lengte van de corridor aangepast. De bewakers hebben een pasje die de corridor uitschakelt, maar je moet ook een code van zes cijfers in het kastje aan de muur inspreken. De vesting die huize Zoetedroom heet, is onneembaar. Ontsnappen is onmogelijk. Iedereen die ik vandaag tegenkwam, heeft me dat verteld. Huize Zoetedroom is mijn laatste station. Ik zal hier blijven tot mijn dood. Ik zou hier honderd kunnen worden, als mijn lichaam maar aantrekkelijk genoeg blijft om 1000 gulden op te leveren. Voorlopig wil ik geen honderd worden. Voorlopig wil ik het liefst mijn lichaam verminken. Het met een mes bewerken, met modder insmeren, het ophangen aan een haak in het plafond. In mijn ontbijt zit een anti-depressivum vermalen. Standaard voor elke nieuwkomer. Ik mag kiezen tussen twee tot en met onbeperkt veel sneetjes. Ik mag kiezen uit vijftien soorten beleg. Ik mag een gekookt eitje vragen, een bord Brinta, of muesli, of allebei. Ik mag verse sinaasappelsap drinken of kruidnagelthee. De bewaker die het eten brengt, plaatst een camera op de knop van de boekenkast. Mensen ver weg in de controlekamer kijken of ik genoeg eet. “We hebben nogal wat last gehad van anorexia vroeger,” is het antwoord op mijn vragende blik. Nadat de bewaker een half uurtje later is teruggekomen om bord en camera mee terug te nemen, loop ik zenuwachtig naar de WC. Als daar een camera zit, dan is die verdomd goed verborgen. Ik kan dus rustig mijn vinger in mijn keel te steken. Ik aarzel, maar doe het voorlopig niet. Ik zet de TV aan, maar weet niet wat ik zie. Om elf uur klinkt de zoemer. De grendels rinkelen. Een bewaker, een andere dan degene die me eten bracht, vertelt me, dat het tijd is om naar het dagverblijf te gaan. In de gang zie ik andere meisjes, die ook voor hun bewaker uitlopen. Ze kijken nieuwsgierig onder hun armen door om te zien wat voor nieuw vlees ze in de kuip hebben. We gaan de gang door en rechtsaf op de T-kruising. Uit andere gangen komen nog meer meisjes. Als ze mij zien, lachen ze nieuwsgierig. Ze zeggen “hoi”, “hai”, of “dag”. We bereiken twee grote klapdeuren. Achter die deuren is een grote ruimte met makkelijke fauteuils, een tafeltennistafel, een voetbalspel, een flipperkast, en een grote bar, waarachter een bewaker koffie schenkt. Ik zie kleine ramen in de linkermuur, voorzien van tralies. Achter de ramen schijnt een felle zon. De TV, in het midden van de rechtermuur, flikkert een soap. Meisjes lopen in de richting van stoelen. Bewakers draaien zich om, om via de klapdeuren weer weg te gaan naar god weet waar. Boven de klapdeuren cirkelen twee videocamera's. Ik ontdek een derde camera boven de tafeltennistafel. Verloren kijk ik rond. Een lang, bleek meisje met prachtig blond haar komt op me af en schudt me de hand. “Ik ben Karin,” zegt ze. “Ik ben zo'n beetje jouw mentor. Ik moet proberen je een beetje te laten wennen aan jouw nieuwe omgeving.” Ik word meegetroond naar de fauteuils, om een slordige twintig handen te schudden, en twintig namen te horen en te vergeten. Ik herinner me Lidwien, een blozend, hoogblond meisje, dat opvallend vrolijk leek. Ik herinner me Danielle, een klein, donker meisje, dat triest en hopeloos oogde. Er waren meer meisjes die triest en hopeloos oogden. Er waren een paar meisjes die mijn prijs vroegen. Het viel me op dat één meisje na mijn antwoord nogal afgunstig keek. Ik zag bij diverse meisjes breiwerkjes tevoorschijn komen. Kwebbelend keken ze naar de soap. Het gekwebbel ging over de Surprise-show. Karin vroeg of ik koffie wilde. Ik zei gretig “ja”, en liep met haar mee naar de bar. “Zullen we even hier gaan zitten,” vroeg ze, en ze wees op de lege hoek onder de bar. We gingen naast elkaar tegen de muur aanzitten. Ik zag dat de meest linkse camera boven de deur op weg naar ons was. “Je weet bij god niet wat je van die kwebbelklas moet denken, hè?”, vroeg Karin guitig. Ik keek naar het geratel. Het viel me op dat heel veel meisjes goed gekleed en verzorgd waren. Ze hadden vanochtend werk gemaakt van hun toilet. “Ik snap er niks van,” zei ik. “Je dacht natuurlijk dat iedereen kwijnend starend in een hoekje zou zitten. Dat dacht ik ook, in het begin.” “Hoe lang ben je hier al?”, vroeg ik. “Dertien maanden, sinds juli vorig jaar. Volgens de statistieken heb ik nog een jaar of vier te gaan.” “Duurt het zolang voordat je kapot bent?”, vroeg ik half bang, half verwonderd. Op een manier leek vijf jaar ook heel kort. “Een mens kan veel verdragen,” zei Karin. “Vooral als je in een situatie zit waaraan je niet kunt ontsnappen.” Ze klonk ruw en nonchalant. Ik mocht haar, maar wist nog niet goed waarom ze zo vreemd cynisch was, en tegelijk zo levendig. “Wat is jouw prijs?” Karin keek een tikje verwonderd. “2250,” zei ze. Ik antwoordde op haar vragende blik dat ik de indruk had gekregen, dat het hier bij de omgangsvormen hoorde om daarnaar te vragen. “Oh, dat heb je snel door,” zei Karin nonchalant. “Ik moet je nu waarschuwen: je bent dicht in de buurt van een zogenaamd verboden onderwerp. Dat betekent, dat als de microfoons die hier overal zitten, jouw woorden opvangen, je in principe De Straf kunt krijgen.” Ik schrok me een ongeluk. Karin legde haar hand op mijn schouder. “Rustig maar. Voor teveel kwebbelen over verboden onderwerpen krijg je niet heel erg gauw De Straf. Ik zeg alleen maar dat je een klein beetje op je woorden moet letten. De Big Boss is namelijk bij vlagen behoorlijk paranoia.” “Wat zijn de verboden onderwerpen?”, vroeg ik zenuwachtig. “Oh, dat vertel ik je wel, als je er eentje ter sprake dreigt te brengen. Maar wees niet bang hoor. Je mag best wel eens een verkeerde opmerking maken. Alleen stelselmatig praten over verboden onderwerpen wordt gestraft. En praten over ontsnappen is het meest verboden. Over ontsnappen mag je enkel dromen.” “Iedereen zegt dat ontsnappen onmogelijk is.” “Dat is waar,” zei Karin. “Je zit hier tot je dood. In het begin is dat een onverdraaglijke gedachte. Maar je zult zien dat je eraan went, dat je gewoon vergeet dat je over een x aantal jaren je geld niet meer opbrengt. Het belangrijkste is dat je leeft, en dat je inziet, dat die twee grote slagschaduwen die over je leven hangen, de onvrijheid en de afspraakjes, best af en toe te vergeten zijn.” “Dat klinkt onmogelijk.” “Dat denkt iedereen die hier de eerste dag zit. En de tweede, derde en vierde dag denk je het ook. Maar je went aan alles. Je went zelfs aan een leven als seksslavin. Ik zeg niet dat het een goed en gelukkig leven is, want dat is het niet. Ik zeg alleen, dat het een leven is dat went.” “Wat is er leuk aan het leven?” Ik denk even dat ik ga huilen. Karins hand in de mijne troost me. “Het uurtje luchten is leuk. Het zwembad en de hoogtezon zijn leuk. Tafeltennissen is leuk. Een tekening maken op je kamer, dubbel liggen om een debiel grapje, naar Laurel & Hardy kijken. Er is nog heel veel leuk.” Ik kijk haar aan. Haar ogen hebben een droevige glans. “Een hand die je troost, ook dat is leuk,” zeg ik zacht. Ze knijpt in mijn hand. “Je moet leren dat het leven hier niet continu pikzwart is. Het enige wat er mis mee is, is teveel zwart.” Er viel een stilte, waarin we allebei onze droevigste gedachte overpeinsden. “Zullen we maar gaan tafeltennissen,” vroeg ik. Mijn plannen op korte termijn zijn proberen een manier te vinden om te overleven en net zo goed te worden in tafeltennissen als Karin. Ik verloor met 0-15, 2-15 en 2-15. Zij tafeltennist dan ook dertien maanden beter dan ik. Het avondeten bestond uit biefstuk met doperwtjes en frites. Het andere menu waaruit ik had kunnen kiezen was rijst met dure prut. Er zat weer een anti-depressivum in mijn eten. Ook keek er weer een camera toe, om te controleren of ik mijn biefstukje niet onder het tapijt verstopte. Na afloop van de maaltijd vroeg de bewaker of ik drank, dan wel sigaretten wilde. Ik vroeg hoeveel drank ik kreeg als ik ja zei. Als een magazijnmeester somde hij op: “Of één glas sterke drank, likeur, bessen, sherry, óf twee glazen wijn of bier. Aan frisdrank zit geen limiet, uiteraard. Aan koffie of thee ook niet.” “Ik wil wel een fles cola,” zei ik. “Geen sigaretten?”, vroeg hij. Ik schudde mijn hoofd. “Je mag ook elke avond boeken, CD's of tijdschriften bestellen. Ook mag je vragen om teken- of schildergerei, papier, lege cassettebandjes, snoepgoed, kleren, cosmetica, breipennen, wol. En er is nog wel meer dat je op verzoek kunt krijgen.” “Dat is mooi,” zei ik zwartgallig. “Doe me maar een vibrator.” “Dit is een grapje, aan je gezicht te zien,” zei de bewaker, zonder een spier te vertrekken. Het was ook niet een vreselijk leuk grapje, geef ik toe. “Doe me maar wat Flairs en Viva's,” zei ik. “Dat kan toch wel?” “Oh, zeker,” zei de bewaker, met een minuscuul begin van een glimlach. Om acht uur klonk de zoemer. Höberger, met daarachter een bewaker, stapte binnen. Op slag werden mijn spieren zwaar. “Ik wil je het gebouw laten zien. Kom je mee?” De rondleiding was bedoeld, om te benadrukken dat ontsnappen uitgesloten was. Alle camera's en microfoons werden me aangewezen. Ik kreeg de controlekamer te zien, een grote wand met beeldschermen, die elk hoekje en gaatje van elke lege gang lieten zien. Vervolgens bezochten we de twee keukens en drie magazijnen, de verwarmingsketels, elektriciteitscentrale en het luchtverversingssysteem. “Die smalle gleuven boven de boekenkast zijn voor de luchtcirculatie. Misschien heb je al gemerkt, dat ze heel zachtjes blazen of zuigen, al naar gelang het luchtdrukverschil met de buitenwereld.” Ik schudde van nee. Ik had die gleuven nog niet eens gezien. “Ah, je hebt nog niet op een stoel gestaan, om te proberen of je er misschien iets aan stuk zou kunnen maken. Dan kan ik je meteen wel vertellen dat het alarm afgaat als het je lukt om het rooster van de muur af te krijgen. De alarmbel zit hier in dit vertrek, niet bij jou in de kamer. Om bij de draden van het alarm te komen heb je een klopboor nodig, dus het alarm onklaar maken is niet mogelijk. Als je erin zou slagen om je binnen dertig seconden door het gat van het luchtrooster te wringen, en daarvoor moet je heel erg slank zijn, dan kan ik je vertellen dat na die tijd automatisch alle roosters hermetisch sluiten, en de kruipruimte onder het dak automatisch volgespoten wordt met een slaapgas.” We liepen terug door de gang. Ik voelde een nerveuze spanning. Er moest ergens een heel klein gaatje in de beveiliging zijn. Ik moest dat gaatje zien te vinden. “Je bent dan zo'n twintig minuten bewusteloos. Die twintig minuten zijn ruim voldoende om je uit de kruipruimte te halen, je uit te kleden, vast te binden, en de dopjes te plaatsen.” Ik voelde een rilling. Alhoewel het de tweede keer was vandaag dat me dit lieflijke tafereeltje was geschilderd, joeg de beschrijving ervan me de stuipen op het lijf. Het zwembad was vrij klein en de sauna behoorlijk groot. “De hoogtezon is verplichte kost. Driemaal per week één kwartier. Onze klanten houden niet van al te bleke gezichtjes. Maar jij hoeft nog even niet. Jij bent nog lekker bruin van de buitenlucht.” Mijn hart sprong op. Gistermiddag was ik nog buiten. Gistermiddag was ik nog een vrij mens. Höberger zag mijn somberheid. “Je went wel aan je nieuwe leven. Je zult leren begrijpen, dat als je gewoon doet wat wij van je verlangen, je nog heel veel tijd over hebt om van het leven te genieten.” “Hoeveel meisjes zijn hier al doodgegaan?” “Die vraag zou ik maar niet al te vaak meer stellen, als ik jou was.” “Hoe lang bestaat deze kelder al?”, corrigeerde ik. “Vijfeneenhalf jaar. Jeanny, het meisje met het donkere haar en de dromerige bruine ogen, is hier van de huidige meisjes het langst: vijf jaar en één maand. Als je je nu geroepen voelt, om moeilijke rekensommen te gaan maken, ga dan gerust je gang. Ik wil alleen nog wel even vermelden, dat geen één meisje er in is geslaagd om te ontsnappen.” “De boodschap is duidelijk,” mompelde ik. “Oh, ik herhaal hem nog wel een paar keer, in de loop van de tijd.” Terug in mijn cel werd me meegedeeld, dat morgenavond de fotosessie voor de catalogus zou plaatsvinden. De catalogus zou de dag daarop worden gedrukt en verstuurd. “Dat betekent, dat je een grote kans loopt, om in dit weekend je eerste afspraakje te hebben.” Ik schrok. Het was woensdag. Over een dag of drie zou ik al weten, hoe het was om seksslavin te zijn. Ik wilde het niet weten. “Ik zou zeggen, probeer je te vermaken in je vrije tijd. Nog vragen?” “Nee,” zei ik zacht. Ja, wat doe je als ik vraag om een bewaker, zo'n lekkere bleekneus? “Tot morgen dan,” zei Höberger. Vanmorgen besloot ik dat ik een dagboek zou beginnen. Mijn hoofd zat toen vol met neerslachtigheid, afgewisseld met flarden van wilde plannen. Het idee is, dat ik, door mezelf te dwingen alles op te schrijven wat ik hier meemaak, gedwongen word om anders dan in kringetjes van onmacht te blijven zitten denken. Nu weet ik hoe goed die gedachte was. Maar durf ik wel? Heb ik de kracht, de wil, het lef? Het is na de fotosessie. Er is me het nodige aangedaan. Durf ik het op te schrijven, of laat ik het maar liever veilig in mijn hoofd zitten? Veilig in mijn hoofd? Ik ga hier langzaam dood, ik weet het zeker. Nog een paar weken en er is niets meer van me over dan een buitenkant, die misschien nog jaren mee kan. Ik wil mijn binnenkant behouden. Het moet, hoe dan ook. Heeft het zin mezelf nog een keer te kwellen. Ik denk het wel. Ik vrees van wel. Ik blijf het gevoel houden dat ik me straks, als al die ellende op papier staat, iets beter zal voelen. Misschien is het wel een illusie, en is er niets waardoor ik me straks beter zal voelen. Misschien is langzaam doodgaan wel de enige weg. Stop. STOP! Dit is zinloos. Dit is om de hete brei heen draaien. Hier kan ik niets mee. Ik zal dit anders moeten aanpakken. ..... ..... ..... Sorry.
|