De Tuchtraad, deel II
Bewijsvoering en ... Verdedigd
Bewijsvoering De Aanklager hernam het woord. “Dan zou ik als eerste de volgende feiten willen vaststellen, met uw instemming Edelachtbare. Verdachte Maartje beoefent het ambt van Klasse-Oudste. Als Klasse-Oudste is haar Meisje Juliette toegewezen als haar Gids. Als Gids is zij persoonlijk aansprakelijk voor de daden van Meisje Juliette. Wil de Verdediging deze feiten aanvechten dan wel accepteren?” De Aanklager ging zitten om plaats te maken voor de Advocaat. Die keek Maartje bars in haar ogen. De boodschap was duidelijk: heb niet het lef om te protesteren. Maar iedereen kon zien wat Maartje wilde zeggen: “Het is oneerlijk.” Natuurlijk kon ze de feiten niet ontkennen. Maar door ze op deze manier te formuleren was duidelijk dat het ‘onschuldig’ pleiten onzinnig was. Want dat Juliette schuldig was aan het begaan van diverse ernstige overtredingen stond vast. Dat was vanochtend gebleken, en toen had ze niet geprotesteerd. “De Verdediging accepteert de feiten, Edelachtbare.” De Aanklager hernam zijn pleidooi. “Meisje Juliette is vanochtend door de gezamenlijke Raad van Leerkrachten schuldig bevonden aan ernstige ongehoorzaamheid en onachtzaamheid, zonder verzachtende omstandigheden, om dienovereenkomstig gestraft te worden op de meest strenge wijze. Voor de vorm: zei pleitte schuldig te zijn en verzocht zelf om een strenge straf. Hiermee stelt de Eisende Partij de schuld van verdachte Maartje afdoende te hebben bewezen.” “Heeft de Verdediging een weerwoord.” “De Verdediging accepteert het bewijs.” “Wil de Verdediging verzachtende omstandigheden aanvoeren?” Ja, ja, ja, dacht Maartje. Maar helaas voor haar antwoordde de Verdediger: “De Verdediging acht het niet opportuun om verzachtende omstandigheden aan te voeren, daar het bewijs zelf schuld bekende en om een strenge straf verzocht.” Een zucht van ontzetting voer door de zaal. Maar de redenering van de Verdediging was sluitend. Als Maartje voor de daden van Juliette aansprakelijk was en Juliette haar misdrijf niet bestreed, noch verzachtende omstandigheden aandroeg, maar daarentegen zelf om een strenge straf verzocht, kon Maartje als verantwoordelijke onmogelijk achterblijven. “De Verdediging trekt daarom haar pleidooi onschuldig te zijn jegens de aanklacht in, en zet dit daarom beschaamd om in een pleidooi voor strafoplegging zonder terughoudendheid,” besloot de Advocaat met een verwijtende blik naar Maartje als om te zeggen: dat gebeurt er nu als je tegen me in gaat. De Directeur klopte met zijn houten hamer op de tafel. “Hiermee verklaart de Tuchtraad verdachte Maartje schuldig ten aanzien van de subsidiaire aanklacht van de Aanklager: het in ernstige mate in gebreke blijven bij het uitoefenen van haar ambt als Klasse-Oudste.” Weer een klap met de hamer. “De Tuchtraad verzoekt de Aanklager diens primaire aanklacht te onderbouwen: het ondermijnen van het gezag van de Kostschool voor Moeilijk Opvoedbare Meisjes.” “De aanklacht jegens verdachte Maartje is dat zij door het verspreiden van spottende en beledigende benamingen voor leerkrachten van de Kostschool voor Moeilijk Opvoedbare Meisjes onder de onder haar toezicht als Klasse-Oudste geplaatste leerlingen niet alleen het ambt van Klasse-Oudste ernstig heeft geschaad, maar tevens het gezag van de Kostschool voor Moeilijk Opvoedbare Meisjes heeft ondermijnd.” “Pleit de Verdediging schuldig?” De Verdediger keek naar Maartje die heftig nee schudde. Had ze in plaats daarvan maar even de zaal in gekeken. Bijvoorbeeld naar Juliette. Die zat met een hoofd als vuur verbijsterd naar Maartje te kijken. Dus toch nog. Men had wel degelijk nota genomen van de inhoud van haar strafregels. Alleen zij zou daarvoor niet gestraft worden, maar Maartje. Had men haar dan toch geloofd? Zondermeer? Had men Maartje zelfs niet gevraagd of het waar was? Want het was, gezien haar reactie, duidelijk dat ze van niets wist. En recht in de valstrik liep die men voor haar gespannen had. Kon ze Maartje maar waarschuwen. Maar ook als Maartje gekeken zou hebben, zou ze Juliette niet hebben zien staan. Voor Maartje was ze slechts een nieuwkomertje, een Rund om in haar eigen woorden te spreken, een meisje dat absoluut niet meetelde. En ja hoor, weer maakte de Advocaat een verontschuldigend gebaar, nu door demonstratief zijn schouders op te halen en zijn handen ten hemel te spreiden. Tsja, dan moest ze het zelf maar weten, hem trof in ieder geval geen enkele blaam, hij had haar gewaarschuwd. Juliette was er echter heilig van overtuigd dat het een sterk staaltje theater was wat haar echtgenoot daar opvoerde. Ze wist zeker dat hij tot in detail op de hoogte was van de aanklacht. Als hij het uit zichzelf al niet wist, dan had hij er wel gezorgd dat hij het te weten zou komen. Ze kende hem. Of niet? “De Verdediging pleit onschuldig, Edelachtbare.” “Het woord is aan de Aanklager.” “De Aanklager verzoekt de verdachte te mogen ondervragen, Edelachtbare.” “Verdediging, heeft u bezwaar?” De Advocaat keek nogmaals naar Maartje en wachtte. Maartje aarzelde even en staarde de zaal in. Juliette smeekte Maartje in gedachten haar aan te kijken. Ze wist wat de Aanklager zou vragen. Ze wist wat Maartje zou antwoorden. En de val zou definitief dichtklappen. Ze wilde het zó graag uitschreeuwen, maar mocht het niet. Ondanks alles ervoer ze Maartje als één van hen. Ze wist nog hoe ze had gedacht dat Maartje de pik op haar had en hoe onterecht dat was geweest. Ze was Klasse-Oudste: daarom deed ze wat ze moest doen. Maar ze was ook kostschoolmeisje. Net zoals zij. En daarmee was ze kwetsbaar. Kon ze haar maar beschermen. Maar nu, in aanwezigheid van haar echtgenoot, dat fantoom uit een vorig leven, kon ze haar stem niet verheffen. Kon ze niet wat ze wel in de Franse les had gekund. Opstaan tegen onrecht. Hoe zinloos dat ook was geweest. Maar Maartje bleef staren en keek niet. Maartje was alleen bezig met overleven. Bezig met terug te vechten. Ze zou strijdend ten onder gaan. Hoe dom dat ook was. Ze schudde ontkennend. “De Verdediging heeft geen bezwaar.” “Mejuffrouw Maartje.” Was dat de officiële aanspreektitel voor een Klasse-Oudste? “Heeft u wellicht ooit bijnamen voor uw leerkrachten bedacht.” Even aarzelde Maartje. Maar dit kon ze toch rustig bevestigen. Als ze het maar slim aanpakte. “Ik heb misschien wel eens een bijnaam bedacht, meneer. Maar altijd respectvol. Echt waar. Ik heb altijd het grootste respect voor de leerkrachten gehad. En dat heb ik nog steeds.” “Hmm, bijnamen die respectvol zijn... Dat lijkt me eerlijk gezegd een contradictio in terminis, maar vooruit, noemt u dan maar eens zo’n eh respectvolle bijnaam, eh, hoe noemt u onder elkaar bijvoorbeeld ehh uw lerares Frans?” “Een bijnaam voor Madame?” “Voor Mevrouw Mélisande, inderdaad.” “Madame, natuurlijk.” “Dat zij u al, nee, een echte bijnaam.” “Nee meneer, verder niet, meneer. Madame Mélisande is natuurlijk een hele mondvol. En daarom noemen we meestal Madame gewoon Madame. Maartje raakte op dreef. “Madame Mélisande Madame noemen is heel respectvol. En Madame anders noemen dan Madame, Madame een bijnaam geven, dat zou eh, ik, eh alle meisjes eh hebben bijzonder veel respect voor Madame.” “Ah, is dat zo?” Maartje ontspande zich. Het gevaar was geweken. Ze kon waarheidsgetrouw vervolgen: “Madame is echt de strengste lerares op de Kostschool. Die heeft altijd alles in de gaten, je moet echt niet iets proberen in haar les. Echt niet!” “Dus Madame is niet zo geliefd?” Die vraag zag Maartje niet aankomen. Stug hield ze vol: “Madame wordt erg gerespecteerd.” “Mmm, dan lijkt me toch wat minder stijve namen als ‘Madame’ voor meisjes als jullie erg aantrekkelijk? Je wilt toch niet beweren dat jullie meisjes dat niet durven.” Om heel nonchalant daar op te laten volgen: “Een eh onschuldige bijnaam als ehhh Nee-tje ... of op z’n frans Non-non, dat lijkt me behalve amusant toch ook wel zelfs respectvol nietwaar.” De Advocaat had echt plezier in zijn spelletje: “Of Maman, of Dada, of, oh la la .... l’Amour?” Maartje schudde heftig haar hoofd. “Nee meneer, absoluut niet meneer.” En bij “l’Amour” schoot ze zelfs in de lach, ontspannen als ze was door deze onzin. “l’Amour, meneer maakt een grapje, natuurlijk zouden we haar niet zo noemen, het idee!” “Ah het idee?” En bijtend: “Het idee. Wat zegt u dan van Kip, Madame Kip.” Maartje schrok, duidelijk zichtbaar voor iedereen. Ze gaf zelfs met de hand voor haar mond, een vreemd kreetje in de vorm van: “Nee!” Maar haar knalrode hoofd sprak boekdelen. En nu ze eenmaal had gelogen, kon ze niet meer terug. “Dus je ontkent dat je Madame Mélisande Madame Kip hebt genoemd.” “Ja, meneer.” “Dat je aan je medeleerlingen hebt verteld dat ze net een Kip was.” “Ja, meneer.” “Een Kip die kiepe kiep kiep deed. Een kip die kiep kiep deed en fladderde. Dat ze daar op leek,” en hij demonstreerde het gebaar van een fladderende kip. “Dat ze daar op leek en dat ze daarom Madame Kip heette. En dat alle meisjes haar zo moesten noemen. En vooral de meisjes die nieuw waren. Dat u van hen eiste dat ze haar niet bij haar ware naam noemden. Dat u hen dwong, als Klasse-Oudste, om haar Madame Kip te noemen. Dat u, als u dat wenste, hen dwong dat te doen...” De Advocaat laste een dramatische pauze in. “... mèt bijgaande geluiden en gebaren.” Dat laatste klonk triomfantelijk. Niet alleen omdat hij wist dat hij haar had verslagen, maar ook omdat hij zag dat ze daadwerkelijk verslagen wàs. Maartje was in tranen uitgebarsten. Verdedigd “Uw getuige, heer Verdediger.” De Advocaat stond op. “U ontkent alle beschuldigingen van de Aanklager, mejuffrouw Maartje.” Maartje produceerde alleen nog meer huiluithalen. “De Verdediging verzoekt de Tuchtraad te noteren dat mejuffrouw Maartje alle aantijgingen ten stelligste ontkent. Tot nu toe heeft de Aanklager slechts gepoogd mijn cliënte in een kwaad daglicht te zetten. De Verdediging verzoekt de Aanklager diens infame beschuldigingen te bewijzen of anders zijn excuses jegens mijn cliënte te maken. De Verdediging wil met nadruk stellen dat de gedane aantijgingen zonder enige grond de goede naam van mijn cliënte in diskrediet brengen en daarmee haar toekomstig functioneren. Edelachtbare, ik doe een formeel verzoek deze rechtszitting te beëindigen wegens onbehoorlijk gedrag van mijn confrater. Dit om verdere schade jegens mijn cliënte te voorkomen.” De Directeur streek bedachtzaam langs zijn kaak. “Uw betoog heeft zeker grond, waarde heer Verdediger. Het betreft hier tenslotte een zeer geacht lid van onze kostschoolgemeenschap die tot nu toe zich als Klasse-Oudste onberispelijk van haar taken heeft gekweten. Als de geachte Aanklager geen bewijs kan overleggen, zal ik uw verzoek zeker honoreren. En deze rechtszaak beëindigen, de Aanklager uit zijn functie verwijderen en het vorig vonnis nietig verklaren.” Maartje keek al huilend op. Hoorde ze het goed? Haar vonnis nietig verklaren? “Edoch,” hervatte de Directeur, “als de Aanklager de zaak wel kan bewijzen, dan wordt het anders. Dan hebt ù de Aanklager, in casu de Tuchtraad beledigd. Aangezien u handelde in opdracht van uw cliënte bent u echter niet zelf aansprakelijk, maar uw cliënte. Wat zal inhouden dat de verdachte tevens wegens belediging van de Tuchtraad veroordeeld zal worden. Bijkomende consequentie zal zijn dat het recht van de verdachte op Verdediging zal komen te vervallen. U zelf zult uit uw functie ontheven worden om uw oude functie binnen de Kostschool voor Moeilijk Opvoedbare Meisjes opnieuw te gaan vervullen.” Er viel een doodse stilte. Welke van de vele.... “Uw functie als Gebieder. De plicht om de meisjes op hun enige recht te wijzen dat ze op de Kostschool hebben: het recht om de Kostschool te verlaten. Voorgoed en zonder certificering.” De zaal was ontzet. En niet alleen de zaal, ook Maartje. Wat hoorbaar was daar haar gehuil plotsklaps stopte. Want de Kostschool moeten verlaten was het ergst denkbare, erger dan welke lijfstraf dan ook. “Het woord is aan de Aanklager.” De Aanklager pakte met zichtbaar genoegen een velletje papier en zwaaide daarmee triomfantelijk naar het publiek. “Het is de Aanklager een waar genoegen om aan de wensen van de rechtbank te voldoen, Edelachtbare. Staat u mij toe om uit deze handgeschreven regels te citeren waarin Madame Mélisande onheus wordt bejegend, regels neergepend door één van de kostschoolmeisjes.” “Jij Meidennaaister,” gilde Maartje. Alle meisjesblikken gingen richting Nina. Die natuurlijk prompt een hoofd als vuur kreeg. Zo dachten ze dus over haar. Haar schoenveter -die er niet was want pennyshoes waren verplicht- werd plotsklaps heel erg belangrijk. “Waarbij ik aan wil voeren dat het kostschoolmeisje in kwestie deze regels opschreef omdat zij daarvóór tijdens de Franse les hulpvaardig was geweest in het eh ...” Maar Maartje liet de Aanklager niet uitspreken. Wat dom was, aangezien ze dan had vernomen dat het ‘hulpvaardig gedrag’ niet de Franse Les van de vorige dag betrof, maar het nablijven vanwege wangedrag tijdens de Franse Les vandaag. “Jij feeks. Je naait Moniek,” brieste Maartje, “en niet alleen met Frans. Als als als je denkt dat dat...” Maartje stikte bijna van woede. Zodat de meiden alle tijd hadden om hun aandacht van Nina naar Marjan te verleggen. Het was alleen niet Marjan die daardoor het meest in verlegenheid werd gebracht, noch Moniek: het was Juliette. Maar er was niemand die dat zag. Het gaf de Directeur de gelegenheid in te grijpen. “Houdt uw cliënte alstublieft in bedwang, Verdediging, of ik zal genoodzaakt zijn haar alsnog te knevelen.” Maar de Verdediging hoefde niet in actie te komen. Het was zelfs maar de vraag of Maartje zag dat Marjan heftig ontkende. Haar woede had haar sprakeloos gemaakt. De Aanklager stapte naar de rechtbank met een handgeschreven velletje papier. “Ik verzoek de rechtbank dit document te willen aanmerken als bewijsstuk A en toe te laten als bewijsmateriaal.” De rechter keek er enigszins verveeld naar. “Toegestaan, maar zou u willen aangeven wat dit handschrift tot bewijs maakt?” “Als u me toestaat te citeren met verontschuldigingen voor de onwelgevoeligheden?” De Rechter knikte zo mogelijk nog verveelder, waarop de Aanklager zijn keel schraapte en voorlas: “Ik ben een dom kostschoolmeisje dat nog heel veel kan leren van haar lerares Frans Madame Kip Kiep Kiep Kiep ...” De timing en voordracht van de Aanklager was voortreffelijk zodat de zaal in lachen uitbarstte bij het horen van de klanken kiep kiep kiep. En zodoende het slot “zodat ik weet hoe ik mij behoor te gedragen” niet meer hoorbaar was. Als om Maartje nog wat verder het moeras in te werken hervatte de Verdediging de aanval quasi verontwaardigd. “Maar dit zegt toch helemaal niets, Edelachtbare, dit kan door elk meisje geschreven zijn,” de Verdediging wierp een zijdelingse blik op het velletje papier in de handen van de rechter, “maar gezien het priegelige handschrift absoluut niet door de verdachte.” “Ik heb in het geheel niet beweerd dat de verdachte ze geschreven heeft, integendeel. Had de verdachte ze geschreven dan ware dat weliswaar laakbaar geweest, maar dan toch niet meer dan een onbeschaamde verschrijving. Nee, het is één van de pupillen geweest die deze regels schreef, geïnspireerd door het optreden van de verdachte.” “Onzin onzin, dat bewijst toch niks. Iedere leerling kan toch dat beeld hebben van Madame Mélisande...” de zaal begon te grinniken. “zonder beledigend jegens u te willen zijn, Madame, noch jegens uw vak, iedereen kan toch dat beeld krijgen bij Madame .....” Hij demonstreerde het gebaar nogmaals, maar nu bepaald levensecht in een perfecte imitatie van de docente Frans, “van een kip.” Het gegrinnik zwol aan tot een openlijk gelach, in de eerste plaats vanuit de achterste rijen die duidelijk zonder angst voor mogelijke gevolgen uiting konden geven aan hun plezier, maar hetgeen toch ook, weliswaar enigszins besmuikt, gedeeld werd door de voorste rijen. De Aanklager wachtte rustig tot iedereen was uitgelachen. Natuurlijk, hij zou een protest kunnen indienen wegens belediging van de tuchtraad. Maar zijn repliek op de snedige reactie van de Verdediging zou dodelijk zijn, wist hij. “We hebben reeds geconstateerd dat deze woorden geschreven werden door een leerlinge, een leerlinge die zich nog maar kort op deze kostschool bevond. Deze woorden bevonden zich midden in één van de vele, verder volstrekt identieke regels. Strafregels om precies te zijn. Wat kan een leerlinge bewegen tot het schrijven van dergelijke woorden terwijl zij strafregels aan het schrijven is? Wetend dat deze regels in enkele minuten door de door haar beledigde persoon gelezen zullen worden, wetend dat zij haar zeker zullen opvallen: gezien de eenvormigheid van de daarboven en daaronder geschreven regels, en gezien het, mag ik wel zeggen, uitermate verzorgde handschrift. Daarbij gevoegd het feit dat Madame bekend staat als, en ik citeer de verdachte, ‘de strengste lerares op de Kostschool die alles in de gaten heeft’? Wat kan een leerlinge bewegen tot het plegen van een dergelijke onvoorstelbare daad? Inderdaad, onvoorstelbaar voor een Kostschoolmeisje op een Kostschool als de onze. Dames en heren, geachte rechtbank, Edelachtbare, dat is alleen denkbaar als wij aannemen dat deze infame woorden in onbewuste geestestoestand zijn neergeschreven. Maar, Edelachtbare, wat kan een dergelijke geestestoestand hebben veroorzaakt? Of liever gezegd, wie kan dat hebben veroorzaakt? Wie kan de geest van dit nog onbevangen kostschoolmeisje, nog geheel onder de indruk van ons strenge regime, en met name het strenge voorkomen van haar lerares Frans Madame Mélisande; wie kan de geest van zo’n onschuldig meisje dermate vergiftigen dat zij in onbewuste toestand dergelijke onbetamelijke woorden zal neerpennen? Dames en heren, dat kan alleen bewerkstelligd worden door de persoon die dit kostschoolmeisje niet alleen onvoorwaardelijk heeft te gehoorzamen, maar die haar ook ten voorbeeld wordt gesteld, wiens gedrag zij dient na te volgen, en wie zij met heel haar hart bewondert.” De Aanklager liet een pauze vallen om dramatisch te besluiten met: “De Klasse-Oudste. Ach, het klonk zo volmaakt logisch. Maar iedereen in de zaal wist dat het tegenovergestelde waar was. Bewondert? Ach, net zoals je de duivel bewondert. Angst was het dat Maartje als Klasse-Oudste bij de nieuwkomers opriep. “Zeer geachte confrater,” riposteerde de Advocaat zoetsappig, “u volgt het pad der analoge interpretatie c.q. toepassing. Maar waar, vraag ik u, waar is het bewijs, waar is het onomstotelijke bewijs?” De Aanklager vervolgde droog: “De schrijfster van deze strafregels heeft bekend dat de benaming Madame Kip, Kiep, Kiep, Kiep, afkomstig zijn van Mejuffrouw Maartje, Klasse-Oudste, en van haar alleen.” En wie mag dat dan wel zijn, die schrijfster,” probeerde de Verdediging smalend voor een laatste maal. “De identiteit van de schrijfster is voor deze zaak niet van belang. Voldoende is dat zij niet alleen voor haar ongelukkige daad is gestraft, maar zelf verzocht heeft om een zeer strenge straf. En, en dat is hier van groot belang, zelfs daarbij gesmeekt heeft om bij haar bestraffing geen, ik herhaal geen rekening te houden met verzachtende omstandigheden. Die, zoals eerder door mij betoogd, in deze zaak volop aanwezig waren.” Stomverbaasd luisterde Juliette naar de Aanklager. Ongelukkige daad? Had ze gesmeekt? Erger, had ze juist wèl moeten smeken om coulance en verzachtende omstandigheden moeten aanvoeren? “Waarmee aan de waarheidsvinding van deze getuige is voldaan. En ik afsluiten kan met een volmondig Quod Erat Demonstrandum.” Zelfvoldaan nam de Aanklager weer plaats achter de tafel. Waarop de Verdediging zich bij hem voegde zonder nog een woord aan deze verloren zaak vuil te maken, maar slechts vertwijfeld zijn handen op te heffen. Ach vertwijfeld? Hem restte zo dadelijk nog een schone taak. wie was nou al weer wie? lijst met personages - opent in nieuw tabblad en waar speelde zich het allemaal af? het Gebouw - opent in nieuw tabblad © Paul Gérard reacties vind je in deel I gebruik onderstaande links voor het volgend/vorige deel
verhalen maken dromen waar
|